Verzoek machtiging uithuisplaatsing niet onderbouwd

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

.

De noodzaak van de uithuisplaatsing van [minderjarige] is niet komen vast te staan. Weliswaar stelt de GI dat de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was om te voorkomen dat de moeder het verblijf van [minderjarige] bij de vader voortijdig zou afbreken, maar niet gebleken is van feiten of omstandigheden die aannemelijk maken dat dit een reëel risico was. Integendeel: de moeder heeft onweersproken gesteld dat zij vanaf juni 2020 medewerking heeft verleend aan de wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] , dat [minderjarige] vanaf 3 september 2020 staat ingeschreven op het adres van de vader en dat zij geen verweer heeft gevoerd tegen de wijziging van het hoofdverblijf. Ten tijde van de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing woonde [minderjarige] al meer dan een half jaar bij de vader met instemming van de moeder. Het enkel formaliseren van die situatie is onvoldoende grond om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.

Het financiële argument dat de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd – namelijk dat, zolang het hoofdverblijf van [minderjarige] nog niet formeel was gewijzigd, de machtiging tot uithuisplaatsing mede noodzakelijk was opdat de vader (onder andere) kinderbijslag kon aanvragen – is op zichzelf geen grond voor een machtiging uithuisplaatsing. Dat [minderjarige] dusdanig last had van de discussie tussen de ouders over wie van hen de kinderbijslag kon aanvragen dat dit een machtiging uithuisplaatsing zou rechtvaardigen, heeft de GI, tegenover de gemotiveerde betwisting door de moeder, niet onderbouwd.

Geen andere gronden zijn aangevoerd die een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader noodzakelijk maken.

3.8.5.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden om te kunnen komen tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof zal daarom de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en het inleidende verzoek van de GI tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing alsnog afwijzen.


Ga terug