Vader en pleegouders willen uhp laten duren; Hof meent dat kind naar moeder kan

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

Vast staat het volgende. Het hof heeft in de beschikking van 10 september 2020 geoordeeld dat de moeder de doelen die door de GI zijn gesteld om in aanmerking te komen voor een terugplaatsing heeft behaald. Het hof heeft de moeder in staat geacht [de minderjarige] zelf te verzorgen en op te voeden en heeft de uithuisplaatsing dan ook beëindigd. Om de terugkeer van [de minderjarige] naar de moeder verantwoord uit te voeren was volgens het hof regie van de gezinsvoogd nodig, waarbij het NIFP onderzoek kan helpen.

Op verzoek van de GI heeft vervolgens een onderzoek door het NIFP plaatsgevonden. De ouders en [de minderjarige] zijn in dit onderzoek betrokken. Het NIFP heeft daarbij onder meer gekeken naar de affectieve en pedagogische vaardigheden van de moeder. In haar rapport heeft het NIFP geadviseerd de plaatsing van [de minderjarige] bij moeder in gang te zetten.

Omdat de vader en de pleegouders het niet eens waren met de plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder, is de GI op 16 juni 2021 een procedure gestart, waarin de rechtbank in de bestreden beschikking toestemming heeft verleend om het verblijf te wijzigen naar de moeder.

5.5.

De vader en de pleegouders zijn het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij maken zich zorgen over [de minderjarige] en de situatie bij de moeder thuis. Daarbij hebben zij zorgen geuit over een terugval van de moeder in drugsgebruik, (het gedrag van) de partner van de moeder en de ontwikkeling van [de minderjarige] bij de moeder. Ook wordt erop gewezen dat de GI gehaast en onzorgvuldig heeft gehandeld.

5.6.

Het hof overweegt als volgt. Op 10 september 2020 heeft het hof al geoordeeld dat er geen redenen zijn om [de minderjarige] nog langer uit huis te plaatsen. Vanaf dat moment heeft de GI verschillende stappen gezet om voor [de minderjarige] een zorgvuldige overgang van de pleegouders naar de moeder te realiseren. Daarbij is het NIFP gevraagd nader onderzoek te doen en hebben er verschillende overleggen plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft de GI zelfs toestemming aan de rechtbank gevraagd om [de minderjarige] bij de moeder te mogen plaatsen. Dit proces heeft uiteindelijk bijna een jaar in beslag genomen, zodat niet gezegd kan worden dat de GI overhaast te werk is gegaan.

5.7.

Verder volgt het hof de vader en de grootouders niet in hun zorgen. De door de vader en de grootouders aangevoerde zorgen zijn naar het oordeel van het hof voldoende meegenomen in het onderzoek door het NIFP. Zo blijkt uit het NIFP rapport dat de terugval, de door de vader gemaakte geluidsopname en de partner van de moeder in het onderzoek zijn meegenomen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken van andere concrete (onderbouwde) zorgen over de huidige situatie bij de moeder, zodat er naar het oordeel van het hof geen, dan wel onvoldoende, aanknopingspunten bestaan om te kunnen aannemen dat bij de moeder sprake is van een terugval in het drugsgebruik. Voor urine- of bloedcontroles zoals de vader en de pleegouders wensen bestaat dan ook geen aanleiding.

De zorgen die de pleegouders over [de minderjarige] naar voren hebben gebracht, geven naar het oordeel van het hof evenmin aanleiding om te oordelen dat [de minderjarige] niet bij de moeder kan wonen. Uit het verslag van school komen enkele zorgen naar voren, maar het hof is met de gezinsvoogd van oordeel dat [de minderjarige] ook de tijd moet krijgen om te wennen aan de nieuwe situatie. De gezinsvoogd heeft onlangs nog contact met [de minderjarige] gehad en daaruit volgt dat het inmiddels beter gaat op school en dat [de minderjarige] vriendinnetjes heeft gemaakt.

5.8.

De stelling van de vader dat er een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder had moeten plaatsvinden voordat een afgewogen oordeel kon worden gegeven, volgt het hof niet. In het NIFP rapport staat hierover het volgende opgenomen (onder de beantwoording van vraag 7):

“Er heeft geen persoonlijkheidsonderzoek van moeder plaatsgevonden, omdat opdrachtgever dit in principe niet heeft gevraagd. Er zijn buiten de signalen van een onzekere vrouw in relatie tot de vader en haar voortdurende ontkenning van middelengebruik op dit moment geen argumenten voor een persoonlijkheidsonderzoek.”

Gelet hierop verwerpt het hof de stelling van de vader.

5.9.

Daarnaast menen de vader en de pleegouders dat als randvoorwaarde voor de overplaatsing van [de minderjarige] naar de moeder, eerst duidelijke afspraken over de omgang moeten worden gemaakt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat, hoewel aanvankelijk sprake was van een goed onderling contact, de verhoudingen inmiddels zijn verslechterd waardoor het niet mogelijk is om in onderling overleg afspraken te maken. Doordat de vader en de pleegouders het niet eens zijn met de overplaatsing van [de minderjarige] naar de moeder, was het ook niet mogelijk om op een constructieve manier met elkaar over de omgang te overleggen. Nadat [de minderjarige] bij de moeder is gaan wonen op 14 augustus 2021 heeft onder begeleiding van de gezinsvoogd overleg hierover kunnen plaatsvinden. Op dit moment zijn er afspraken gemaakt over de omgang tot Pasen 2022. Ook is er hulpverlening voor de moeder ingezet. Naar het oordeel van het hof is dus al aan deze randvoorwaarde voldaan en is de moeder bovendien bereid hierin hulp te accepteren.

5.10.

Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van het hof niet in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat zij bij de pleegouders blijft wonen.


Ga terug