Uitleg over de schriftelijke aanwijzing

Jurisprudentie overig (o.a. klachtjurisprudentie) >>
3.11.

Het hof overweegt het volgende.

3.11.1.

Ingevolge artikel 1:265f lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en is – voor zover thans van belang – artikel 1:264 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

3.11.2.

Ingevolge artikel 1:264 lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.

3.11.3.

Een aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat algemene bepalingen over besluiten en de bijzondere bepalingen over beschikkingen van die wet van toepassing zijn, houdende onder meer algemene voorschriften over zorgvuldigheid en belangenafweging, voorschriften over de bekendmaking van besluiten en over het vooraf horen van de belanghebbenden.

3.11.4.

Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanwijzing van de GI niet berust op een deugdelijke motivering, hetgeen in strijd is met artikel 3:46 Awb. Tevens heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat de GI in eerste aanleg uitvoerig uiteen heeft gezet hoe zij tot het besluit is gekomen en dat de belanghebbenden vervolgens ter zitting in de gelegenheid zijn gesteld hierop te reageren. Ook in hoger beroep zijn alle betrokkenen in de gelegenheid gesteld hun standpunten nog nader toe te lichten. Daar komt bij dat, gelet op de bevoegdheid van de rechter om een aanwijzing als de onderhavige te vervangen door een regeling die hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt, de (kinder)rechter zelfstandig kan beoordelen welke regeling in concreto het meest het belang van alle betrokkenen en die van de minderjarigen in het bijzonder dient. Het hof zal daarbij de in de procedure gegeven toelichting van de GI mede in aanmerking nemen.

3.11.5.

De moeder heeft naar het oordeel van het hof terecht aangevoerd dat een beperking in het contact niet voor onbepaalde tijd kan worden opgelegd. De hoofdregel is dat ouders en kinderen recht hebben op contact met elkaar. Beperkingen in dat contact zullen, behoudens uitzondering op zwaarwegende gronden, een tijdelijk karakter hebben en een eventuele beperking moet worden verminderd zodra de omstandigheden dit toelaten.


Back