Uithuisplaatsing was niet nodig gewest

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

Wat vindt het hof

6.1

De op 10 maart 2022 afgegeven spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] is verleend voor de duur van vier weken. Deze termijn is verlopen. De op 4 april 2022 afgegeven beslissing tot uithuisplaatsing is verleend tot uiterlijk 10 juni 2022 en inmiddels per 24 mei 2022 opgeheven. Toch kan de moeder er belang bij hebben om de rechtmatigheid van de machtigingen in hoger beroep te laten toetsen.

6.2

De machtiging tot uithuisplaatsing die de rechter kan geven wanneer deze dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk vindt of wanneer het kind onderzocht moet worden op een plek buiten het gezin, is een diep in het leven van een kind (en verzorgende ouder) ingrijpende maatregel die kan worden ingezet wanneer het onveilig is voor kinderen om nog langer thuis te wonen. Voordat deze maatregel wordt genomen moet worden geprobeerd om hulp vanuit de thuissituatie in te zetten.

Het hof is, gelet op wat uit het dossier en tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de kinderen zodanig bedreigd werden in hun ontwikkeling of onveilig waren dat een uithuisplaatsing noodzakelijk was. De bedreiging in de ontwikkeling en/of onveiligheid was met name ingegeven door echtscheidingsproblematiek waarin het de ouders, ondanks de inzet van de GI, niet lukte de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader (weer) tot stand te brengen. Het verzoek was gebaseerd op het wegnemen van onveiligheid van de kinderen en om hen uit een loyaliteitsconflict te halen door ze een periode in een andere omgeving (bij de grootouders) te plaatsen. Echter niet is gebleken van onveiligheid van de kinderen bij de moeder thuis, en de onveilige situaties op school (het onverwacht en ook eenmaal met tegenzin weghalen van de jongste kinderen door de vader) die de directe aanleiding waren tot het (spoed)verzoek tot uithuisplaatsing zijn door de vader veroorzaakt.

Dat de vader handelde uit onmacht en dat ook de moeder in die weghaalsituatie onhandig heeft gereageerd maakt dit niet anders. Ook is niet gebleken of onderzocht voorafgaand aan het verzoek tot de machtiging tot uithuisplaatsing of er wel sprake was van (enkel) een loyaliteitsconflict bij de kinderen waardoor zij niet naar hun vader wilden gaan of dat er andere reƫle belemmeringen voor de kinderen waren gelegen in onveiligheid. Kortom, er hadden eerst minder ingrijpende middelen kunnen en moeten worden ingezet, zoals ambulant onderzoek, schriftelijke aanwijzingen naar beide ouders, begeleide omgang en/of een gebiedsverbod voor de vader. Dat de jongste kinderen positief reageerden op de vader nadat hij ze bij hun opa en oma had gebracht vindt het hof in dat kader niet voldoende onderzoek, ook omdat het geen zicht geeft op hoe de oudste kinderen hun contact met de vader hebben ervaren.

Het hof is dus van oordeel dat niet is gebleken van de noodzaak voor een uithuisplaatsing van de kinderen noch van een spoedsituatie waarin de uithuisplaatsing noodzakelijk was.

Dit betekent dat de bestreden beschikkingen van 10 maart 2022 en 4 april 2022 (in zijn geheel) zullen worden vernietigd en het verzoek van de GI tot het verlenen van de (spoed)machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog zal worden afgewezen.


Ga terug