Schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>

Ingevolge artikel 1:265f van het BW, kan de GI de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige. De beslissing van de GI geldt als een schriftelijke aanwijzing en de artikelen 1:264 en 1:265 zijn van overeenkomstige toepassing,

Met inachtneming van het vorenstaande stelt de kinderrechter vast dat het nu ter beoordeling voorliggende verzoek van de vader tijdig is ingediend. De hiervoor relevante, als schriftelijke aanwijzing aan te merken e-mail van de GI is immers van 31 juli 2018, terwijl de ter beoordeling voorliggende verzoeken van de vader op 13 augustus 2018 ter griffie zijn ontvangen. De kinderrechter oordeelt de vader daarom ontvankelijk in zijn verzoeken.

In het licht van de door de vader geuite bezwaren beperkt de kinderrechter zich tot het oordeel dat de in de e-mail van 31 juli 2018 vervatte afwijzende beslissing van de GI onvoldoende is gemotiveerd. De kinderrechter stelt in dit verband voorop dat een beslissing inzake (het handhaven van) een beperking van de contacten tussen een ouder en een kind dermate ingrijpend is dat daaraan hoge motiveringseisen mogen worden gesteld. Het in geval van een uithuisplaatsing in artikel 1:265f BW aan de GI bieden van een wettelijke grondslag voor het beperken van de contacten doet daaraan niet af. Naast het ingrijpende karakter van een beslissing de contacten te beperken, wijst de kinderrechter hierbij op het in artikel 1:262, lid 3 BW neergelegde algemene uitgangspunt dat de GI (in het kader van een ondertoezichtstelling) de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouder(s) en de minderjarige bevordert.

Met inachtneming van het voorgaande overweegt de kinderrechter dat uit de e-mail van

31 juli 2018 niet kan worden afgeleid welke tips en adviezen van anaCare de vader niet opvolgt. Dat door de GI over die tips en adviezen in meerdere aan die e-mail voorafgaande gesprekken met de vader is gesproken, kan de conclusie niet dragen dat de in de e-mail van 31 juli 2018 gegeven beslissing daarmee voldoende is gemotiveerd. Dit had slechts anders kunnen zijn indien onder vermelding van de concreet bedoelde tips en adviezen in de e-mail van 31 juli 2018 zou zijn verwezen naar ter zake relevante passages van korte verslagen van die voorafgaande gesprekken. In de e-mail van 31 juli 2018 zijn echter geen concrete adviezen en tips benoemd die de vader niet heeft opgevolgd. Bovendien is hetgeen te dien aanzien eerder zou zijn besproken thans voor de kinderrechter niet verifieerbaar en controleerbaar, nu de GI geen - al dan niet in (een van) de in artikel 1:265k, lid 2 BW bedoelde stukken verwerkte - verslagen van die gesprekken heeft overgelegd.

Het niet bieden van inzicht in de inhoud van die eerdere gesprekken door de GI, terwijl de GI voor de onderbouwing van de beslissing naar die gesprekken verwijst, doet in die zin verder afbreuk aan de motivering dat de overige aangehaalde argumenten voor de afwijzende beslissing het resultaat zouden zijn van overleg tussen de GI en anaCare. Onduidelijk blijft daarbij op grond van welke eigen weging en beoordeling de GI, rekening houdend met de visie van de vader ter zake, bedoelde argumenten dragend acht voor de beslissing om de contactregeling niet uit te breiden. In dat licht bezien treft de enkele stelling van de vader, dat uit de verslagen van anaCare ook duidelijk naar voren komt dat de contactmomenten geregeld goed verlopen en als prettig worden ervaren, reeds doel (wat er verder zij van de betwisting door de vader van de door de GI aangevoerde argumenten).

De stelling van de GI dat er nog veel meer verslagen van anaCare over de contactmomenten zijn die steun bieden aan de afwijzende beslissing, snijdt geen hout. Dat de GI om haar moverende redenen deze verslagen niet heeft overgelegd doet er niet aan af dat de in die verslagen verwerkte informatie niet ter onderbouwing van de afwijzende beslissing kan dienen, als de GI geen inzicht biedt in deze informatie en niet concreet aangeeft wat van die informatie op welke wijze steun biedt aan de beslissing om het contact niet uit te breiden.

Naast de al genoemde in algemene zin uit artikel 1:262, lid 3 BW voortvloeiende plicht van de GI de gezinsband te bevorderen, acht de kinderrechter het feit dat de duur van de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de beschikking van

27 maart 2018 tot 28 februari 2019 beperkt is, redengevend om hoge eisen te stellen aan de motivering van de thans ter beoordeling voorliggende beslissing. Uitgangspunt bij een machtiging tot uithuisplaatsing is dat toegewerkt dient te worden naar een thuisplaatsing. Verlening of verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing voor een beperktere periode dan verzocht impliceert dat op kortere termijn meer duidelijkheid moet worden verschaft over de vraag waar het perspectief van de minderjarige(n) ligt, waarbij thuisplaatsing als gezegd uitgangspunt is. In voorkomend geval zal heel duidelijk beargumenteerd moeten worden waarom (verder) toewerken naar zo"n thuisplaatsing door middel van het uitbreiden van eerder beperkte contacten volgens de GI niet mogelijk of aan de orde is. Overigens staat zelfs de eventuele constatering dat het perspectief van de minderjarige(n) niet meer bij (een van) de ouders ligt niet zonder meer in de weg aan uitbreiding van het contact tussen een ouder en zijn of haar kind. In het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen is de kinderrechter van oordeel dat de e-mail van 31 juli 2018 van de GI (ook op dit punt) een deugdelijke motivering ontbeert.

Op grond van het voorgaande zal de kinderrechter de in de e-mail van 31 juli 2018 vervatte schriftelijke aanwijzing geheel vervallen verklaren.


Ga terug