Schriftelijke aanwijzing

Jurisprudentie overig (o.a. klachtjurisprudentie) >>

5Het wettelijk kader

5.1.

De GI kan ter uitvoering van haar taak op grond van artikel 1:263, eerste en tweede lid, BW, voor zover hier van belang, een schriftelijke aanwijzing geven aan de met het gezag belaste ouder betreffende de opvoeding en verzorging van minderjarigen. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder niet instemt met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. De met het gezag belaste ouder volgt een schriftelijke aanwijzing op.

5.2.

Ingevolge artikel 1:264, eerste lid, BW kan op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Op grond van het derde lid bedraagt de termijn voor het indienen van het verzoek twee weken, die aanvangt met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt.

5.3.

Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge van artikel 1:3, eerste lid Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Hiermee wordt bedoeld een op grond van een publiekrechtelijke bevoegdheid verrichte handeling, welke is gericht op een rechtsgevolg. Ingevolge artikel 1:3, tweede lid, Awb wordt onder een beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

6De beoordeling

Verzoek schorsende werking

6.1.

De kinderrechter stelt vast dat het verzoek van de moeder om schorsende werking aan het verzoek tot vervallen verklaring te verlenen niet meer kon worden behandeld voor de periode waarop de schriftelijke aanwijzing betrekking had. Nu de moeder geen belang meer heeft bij dit verzoek zal de kinderrechter hier niet meer op beslissen.

Verzoek vervallen verklaring

6.2.

De kinderrechter stelt vast dat het verzoek om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren binnen de termijn uit artikel 1:264, derde lid, BW is ingediend, aangezien de schriftelijke aanwijzing op 21 december 2020 is gegeven en het verzoek om de vervallenverklaring op 24 december 2020 is ingediend.

6.3.

Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling op de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig is voorbereid. De GI heeft de ouders tijdig geïnformeerd over het voornemen om een schriftelijke aanwijzing te geven, aangezien de ouders op 15 december 2020 per e-mail op de hoogte zijn gebracht van dat voornemen van de GI.

6.4.

Ter zitting is door en namens de moeder gemotiveerd aangevoerd dat de moeder belang heeft bij de beoordeling van haar verzoek. Dit belang is gericht op het voorkomen van vergelijkbare discussies in de toekomst, nu de moeder zich op het standpunt stelt dat de GI niet de bevoegdheid heeft om met een schriftelijke aanwijzing de verdeling van de vakanties en/of feestdagen vast te stellen. Hoewel de periode waarvoor de schriftelijke aanwijzing is gegeven inmiddels is verstreken is de vrouw, gelet op het voorgaande, ontvankelijk in haar verzoek.

6.5.

Vervolgens is de vraag of de schriftelijke aanwijzing van 21 december 2020 gegeven had mogen worden in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018. Naar het oordeel van de kinderrechter volgt uit deze uitspraak dat als er (enkel) sprake is van een ondertoezichtstelling, de GI alleen op grond van artikel 1:265g BW de kinderrechter kan verzoeken voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen (of te wijzigen). De GI kan dat niet via een schriftelijke aanwijzing doen.

6.6.

De rechtbank is echter van oordeel dat in onderhavige situatie geen sprake was van het vaststellen of het wijzigen van een zorgregeling, maar dat de GI, zoals zij zelf ter zitting ook heeft verklaard, middels een schriftelijke aanwijzing slechts een nadere invulling heeft gegeven aan de zorgregeling zoals deze bij beschikking van 30 september 2020 is vastgesteld. In die beschikking heeft de rechtbank immers bepaald dat de vakanties en feestdagen bij helfte zouden worden verdeeld, waarbij de feitelijke verdeling van de vakanties en feestdagen aan de ouders werd overgelaten.

6.7.

De kinderrechter stelt voorts vast dat de ouders geruime tijd de gelegenheid hebben gehad om in onderling overleg tot een verdeling van de kerstvakantie en de feestdagen te komen. Dit is echter niet gelukt. Door het uitblijven van onderlinge overeenstemming heeft de GI, in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , uiteindelijk besloten om voor de ouders de knoop door te hakken en middels een schriftelijke aanwijzing een nadere invulling te bepalen voor de verdeling van de kerstvakantie en de feestdagen. De kinderrechter overweegt dat bij de schriftelijke aanwijzing de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling als uitgangspunt is genomen en dat de door de GI vastgestelde verdeling geheel in haar geest is. De feestdagen zijn immers bij helfte verdeeld en het aantal wisselmomenten is zoveel mogelijk beperkt. Aangezien het geven van een schriftelijke aanwijzing in dit geval het instrument is waarmee de GI een nadere invulling aan de vastgelegde zorgregeling kan geven, gaat de kinderrechter ervan uit dat het arrest van de Hoge Raad niet in de weg staat aan het geven van een schriftelijke aanwijzing in de onderhavige situatie. Dit brengt met zich mee dat het verzoek van de moeder zal worden afgewezen.

6.8.

Tot slot is gebleken dat de moeder op de zitting meerdere malen heeft verwezen naar de afspraken zoals de ouders in het ouderschapsplan hebben vastgelegd. Wellicht ten overvloede merkt de kinderrechter op dat de afspraken uit het ouderschapsplan met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet (meer) leidend zijn, nu deze afspraken door de beschikking van 30 september 2020 zijn ingehaald. Concreet houdt dit in dat de ouders zich aan de zorgregeling dienen te houden zoals de rechtbank deze destijds heeft bepaald.


Back