RvdK vraagt gezagsbeeindiging, GI vindt dit niet nodig

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

De kinderrechter overweegt allereerst dat gezien hetgeen van de kant van de gecertificeerde instelling naar voren is gebracht, niet langer sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft een belast verleden. De zorgen om [minderjarige] waren groot, omdat hij een forse ontwikkelingsachterstand had en de thuissituatie onvoldoende stabiel en veilig voor hem was. Hij heeft hierdoor een bovengemiddelde opvoedbehoefte en heeft baat bij structuur en duidelijkheid. [minderjarige] woont inmiddels al geruime tijd – te weten sinds 2018 – bij de pleegouders. Binnen het pleeggezin ontwikkelt hij zich goed. De moeder en [minderjarige] hebben eens in de vier weken omgang met elkaar en er wordt toegewerkt naar een nachtje slapen. Dit verloopt ook goed. De moeder stemt in met het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders en is volgens de jeugdbeschermer betrouwbaar in haar afspraken. Vanuit haar moederhart wil zij [minderjarige] het liefst bij zich hebben maar zij weet dat dat niet mogelijk is en zij belast hem hier niet mee. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting verklaard niet te verwachten dat de moeder het opgroeien van [minderjarige] in het pleeggezin in de toekomst ter discussie zal stellen, nu de moeder het belang van [minderjarige] altijd voorop heeft gesteld. Verder is gesteld noch gebleken dat er problemen in de uitoefening van het gezag over [minderjarige] zijn. De moeder werkt mee met de hulpverlening. Er bestaat op dit moment dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet op eenzelfde wijze – op afstand – kan blijven uitoefenen. Dat de gezagsbeëindiging van de moeder [minderjarige] meer duidelijkheid geeft over zijn verblijf in het pleeggezin is ook niet gebleken. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat [minderjarige] bij de pleegouders opgroeit. Naar het oordeel van de rechtbank is gezagsbeëindiging dan ook niet noodzakelijk om de gewenste duidelijkheid omtrent het toekomstperspectief van [minderjarige] te bewerkstelligen.

De kinderrechter oordeelt voorts dat onvoldoende is gesteld en onderbouwd dat en waarom de hulpverlening niet in een vrijwillig kader mogelijk zou zijn, nu blijkt dat de moeder zich inzet voor de hulpverlening en instemt met de voortzetting van de plaatsing bij de pleegouders. Soms doen zich situaties voor waarin de pleegouders het fijn vinden om terug te kunnen vallen op de jeugdbeschermer, maar uit de stukken en het behandelde ter zitting blijkt dat de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders voor het overgrote deel soepel verloopt. Volgens de jeugdbeschermer ervaren de pleegouders onzekerheid bij de overgang naar het vrijwillig kader, die feitelijk onnodig is. Ook als contact met de vader in de toekomst een rol gaat spelen, kan het vrijwillig kader hulp bieden.

De kinderrechter kan evenmin vaststellen dat de moeder haar gezag misbruikt. De Raad heeft niet onderbouwd dat de moeder haar medewerking niet verleend ten aanzien van gezagsbeslissingen. Van misbruik van het gezag door de moeder is dus ook geen sprake. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder dient te worden afgewezen.


Ga terug