OTS niet verlengd

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>

De Jeugdwet (die sinds 2015 van kracht is) schrijft niet expliciet voor dat een jeugdbeschermer moet worden toegewezen aan een kind wanneer het onder toezicht is gesteld. Uit het systeem van de wet en de totstandkomingsgeschiedenis van de wet volgt echter dat die bepaling niet nodig is gelet op de wijze waarop de wetgever wil dat de maatregel wordt uitgevoerd. Een ondertoezichtstelling zonder (vaste) jeugdbeschermer is onmogelijk. Dit volgt uit de Jeugdwet die uitgaat van een jeugdbeschermer die feitelijk belast is met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van een ondertoezichtstelling, waaronder het opstellen van het hulpverleningsplan of plan van aanpak, waarin de zorg en begeleiding van het kind wordt vastgelegd, het wijzigen van dat plan als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, de evaluatie van het verloop van de ondertoezichtstelling, het houden van toezicht op het onder toezicht gestelde kind en zijn of haar gezin en het beoordelen of crisismaatregelen moeten worden genomen en uiteindelijk, of de maatregel kan worden beëindigd.

De GI voert de ondertoezichtstelling uit zonder een aan het kind of zijn of haar ouders gekoppelde jeugdbeschermer. Dit leidt tot een uitvoeringspraktijk die zich niet meer richt op de uitvoering van de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van de jeugdbeschermer. De GI streeft niet meer naar continuïteit en miskent verder dat het voor een kind belangrijk is om een vertrouwensband op te bouwen met een vaste jeugdbeschermer. Het behoeft geen toelichting dat het voor kinderen maar ook voor zijn of haar ouders van groot belang is om vertrouwd te raken met een vast persoon die hen ondersteunt.

De kinderrechter stelt vast dat het voorgaande met zich heeft gebracht dat een verzoekschrift tot verlenging is ingediend waarbij is uitgegaan van andere feiten en omstandigheden dan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken. Daardoor is niet tijdig vastgesteld dat de ouders geen relatie meer hebben. De kinderrechter maakt zich daarover zorgen, in het bijzonder omdat de relatiebreuk in het verleden een trigger was voor de moeder om terug te vallen in middelengebruik.

Gelijktijdig stelt de kinderrechter vast dat de ouders tot zover alle hulpverlening accepteren en ook kunnen benutten, voor zover die is ingezet en de GI onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat dit anders is.

Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. De kinderrechter stelt vast dat de wijze waarop de GI uitvoering geeft aan de ondertoezichtstelling niet op de wet kan worden gegrond. Ingevolge het bepaalde in artikel 8 lid 2 EVRM behoort daarom het verzoek tot verlenging te worden afgewezen. Voor zover daarover anders kan worden geoordeeld, leidt dat niet tot een andere beslissing. Weliswaar kan worden aangenomen dat [de minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, maar niet blijkt dat – zoals voor een verlenging van een ondertoezichtstelling op grond van de wet wel is vereist – de ouders de zorg die noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, niet of niet voldoende accepteren of kunnen benutten. De kinderrechter neemt daarom de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:

wijst het verlengingsverzoek af.


Ga terug