OTS niet verlengd

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>

Gebleken is dat tussen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] enerzijds en [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] anderzijds geen contact - meer - bestaat, dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] geen contact hebben met de vader en dat [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] geen contact – meer – hebben met de moeder. Het oorspronkelijk gezin is derhalve uiteengevallen in twee geheel van elkaar gescheiden gezinssystemen.

De ouders informeren elkaar eenmaal per twee weken per mail over de ontwikkeling van de kinderen. [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] schrijven – door tussenkomst van de vader - zelf aan de moeder.

5.3

JBG heeft tussen april 2017 en oktober 2019 op verschillende manier geprobeerd het contact tussen de gezinsleden te herstellen, enerzijds door de druk op ouders op te voeren en anderzijds door hen juist de ruimte te geven. De communicatie tussen de ouders is echter niet in voldoende mate verbeterd. Therapie voor [de minderjarige1] is niet van de grond gekomen omdat de moeder niet wilde dat de vader geïnformeerd zou worden. [de minderjarige1] wilde en wil zelf liever geen therapie. Sinds zij geen contact meer heeft met de vader, [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] heeft zij minder last van stress en spanningen, zo zegt zij. JBG was daarom medio 2019 van mening dat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde meer had en heeft geen verlenging meer gevraagd, waardoor deze is geëindigd. Het laten eindigen van de ondertoezichtstelling is door de GI niet ter toetsing aan de raad voorgelegd.

Eerst in de procedure tot beëindiging van het gezamenlijk gezag is de raad gebleken dat de ondertoezichtstelling was geëindigd, waarna de raad alsnog een onderzoek heeft verricht. Het resultaat van dit onderzoek ligt vast in het raadsrapport van 20 januari 2020 (verder: het rapport).

5.4

De raad vermeldt in het rapport dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zich goed ontwikkelen bij de moeder en dat daarover – ook bij de vader – geen zorgen zijn. Wel zijn er zorgen over de tweedeling binnen het gezin. Vanwege de grote weerstand, de angst en het wantrouwen vanuit de moeder richting de vader is het niet mogelijk dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] contact hebben met de vader.

De raad constateert dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] geen mogelijkheid hebben om een eigen, neutraal beeld van de vader, van hun ouders en van [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] te ontwikkelen. Dat is wel noodzakelijk voor een positieve identiteitsontwikkeling. Door het voortduren van de huidige situatie wordt de drempel ook steeds hoger en komen de beide gezinssystemen steeds verder van elkaar af te staan.

Bij de moeder is een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een paniekstoornis vastgesteld. De moeder spreekt in het bijzijn van de kinderen over wat de vader in het verleden gedaan heeft en belast de kinderen op die manier.

Op school wordt sociale onhandigheid bij [de minderjarige1] gezien. Zij doet forse uitspraken over haar vader.

De vader heeft een strikte opvatting over de wijze waarop hij zijn geloof dient te belijden, in elk geval een strikter opvatting dan de moeder (en [de minderjarige1] ) heeft (hebben).

5.5

De raad ziet wel mogelijkheden voor contact tussen de zussen onderling en vindt dat dat een kans moet krijgen. Onderling contact zal zeer voorzichtig, stapsgewijs en begeleid opgebouwd moeten worden.

De raad kan zich voorstellen dat het voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ingewikkeld is om met de uiteenlopende geloofsopvattingen van de ouders om te gaan. Dit vraagt in elk geval grote pedagogische vaardigheden van de ouders en daar is onvoldoende zicht op. Eerder is door de GI geadviseerd om een NIFP-onderzoek bij de ouders af te nemen, om duidelijkheid te krijgen over de pedagogische kwaliteiten van de ouders en psychologische problematiek uit te sluiten, maar dat is nooit van de grond gekomen. Het is lastig inschatten wat beide ouders nodig hebben ter ondersteuning van de situatie.

De raad vindt het belangrijk dat voor [de minderjarige1] alsnog een vorm van hulpverlening, zoals speltherapie wordt ingezet. Het is belangrijk dat een neutraal persoon met [de minderjarige1] in gesprek gaat omdat de moeder, die [de minderjarige1] met gesprekken probeert te helpen, onderdeel is van het gezinssysteem en door haar handelwijze de situatie in stand laat of zelfs versterkt.

Bij [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] kan sprake zijn van onderliggende echtscheidingstrauma’s.

5.6

De zittingsvertegenwoordiger van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat het lastig was om met de moeder in contact te komen. De moeder is uiteindelijk zonder afspraak thuis bezocht. Bij de GI zijn, evenals bij de raad, geen zorgen over de verzorging van de kinderen door de moeder en hun opvoeding aldaar. In verband met een lage personele bezetting heeft de GI nog geen vaste jeugdbeschermer ingezet.

5.7

De moeder is van mening dat het verdrietig is dat er inmiddels geen contact meer is tussen de beide gezinssystemen, maar dat dit wel rust geeft voor iedereen. De eerdere ondertoezichtstelling heeft tot niets geleid, de huidige ondertoezichtstelling is gericht op het tot stand brengen van omgang en dat mag niet het doel zijn. Zij staat inmiddels onder behandeling voor haar PTSS. Daar heeft zij baat bij. De behandeling zorgt voor verbetering van haar situatie en zij kan haar angsten beter hanteren.

5.8

De vader vindt dat de moeder, [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op dit moment de ruimte moeten krijgen voor hun eigen ontwikkeling. Hij heeft daarom een paar maanden geleden ook ingestemd met de door de moeder verzochte beëindiging van zijn gezag. Gelet op de negatieve ervaringen met JBG verwacht hij niet dat een ondertoezichtstelling op dit moment tot een verbetering van de situatie kan leiden. De moeder, [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zien [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] als een verlengstuk van hem. Dat zorgt voor weerstand tegen een eventueel contact, aldus de vader.

5.9

Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling en overweegt daartoe als volgt.

Het staat niet ter discussie dat de moeder in staat is om [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te verzorgen en op te voeden en zij ontwikkelen zich goed.

Het hof onderschrijft het belang dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] een eigen neutraal beeld van de vader, van hun ouders en van [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] ontwikkelen. Het ontbreken van die mogelijkheid is inderdaad een bedreiging van hun ontwikkeling, maar het verminderen of wegenemen daarvan binnen het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling is naar het oordeel van het hof thans niet mogelijk. Voor het verminderen of wegnemen daarvan is nodig dat er rust en draagvlak bij de moeder ontstaat. Deze ontbreken thans nog – vrijwel – geheel.

De moeder volgt inmiddels een behandeling voor haar PTSS en paniekstoornis, zij zegt hiermee te zullen doorgaan omdat het haar helpt. Het hof vertrouwt de moeder daarin. Het hof verwacht dat de therapie op termijn tot meer rust en daarmee draagvlak bij de moeder zal leiden voor het weer tot stand brengen van contact tussen de gezinsleden. Op dit moment acht het hof het hiervoor nog te vroeg.

5.10

Het hof is van oordeel dat het voor [de minderjarige1] van belang is dat zij haar eigen negatieve ervaringen een plek gaat geven met behulp van een onafhankelijke deskundige. Negatieve ervaringen en angsten kunnen omgebogen worden door neutrale informatie en kleine nieuwe positieve ervaringen. Hoe goedbedoeld de moeder (en ook oma) proberen om [de minderjarige1] te ondersteunen, alleen al omdat zij onderdeel is (zijn) van het systeem waarbinnen deze angsten zijn ontstaan, is die ondersteuning onvoldoende. Voor [de minderjarige1] is professionele begeleiding van iemand die buiten dat systeem staat noodzakelijk.

Hulpverlening voor [de minderjarige1] dient naar het oordeel van het hof echter niet tot stand te worden gebracht in een gedwongen kader. Wil hulpverlening kans van slagen hebben dan zal de moeder daarvoor toestemming moeten geven aan [de minderjarige1] . Hulpverlening in een gedwongen kader, dus zonder die toestemming van de moeder zorgt – naar het hof verwacht - alleen maar voor nog meer stress en onrust en zal belemmeren dat [de minderjarige1] zich openstelt.

5.11

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de raad alsnog afwijzen.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 februari 2020;

wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] alsnog af.


Ga terug