OTS helpt niet: niet verlengd

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Echter, ondanks dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan, blijft het een discretionaire bevoegdheid van de kinderrechter deze op te leggen.

In dat kader is in het onderhavige geval inmiddels de vraag gerechtvaardigd of de inmenging in het gezinsleven die een (verlenging van de) ondertoezichtstelling nu eenmaal met zich brengt in redelijke verhouding staat tot het nagestreefde doel. In de regel zal bij de aanvang van een ondertoezichtstelling, wanneer nog niet - in een verplicht kader - aan de nagestreefde doelen (wegnemen van de ernstige ontwikkelingsbedreiging) is gewerkt, de afweging zodanig uitvallen dat, in het belang van het kind, een bedoelde inmenging plaatsvindt, reeds omdat deze nu eenmaal meer mogelijkheden biedt “het tij te keren.” In dergelijke gevallen past het opleggen van een ondertoezichtstelling. In dit specifieke geval, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al bijna drie jaar onder toezicht gesteld, valt deze afweging naar het oordeel van de kinderrechter echter anders uit.

In de afgelopen jaren is er bijzonder weinig progressie geboekt. Er is (uiteindelijk) ingezet op parallel solo ouderschap, maar na een mail met een dreigende toon van de vader richting de moeder en de gesprekken met de vader, waaruit blijkt dat hij geen vertrouwen heeft in de ingezette hulpverlening, heeft Enver aangegeven te stoppen met het traject. Er is al veel hulp ingezet om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. De moeder staat op dit moment ook niet achter contactherstel, omdat zij aangeeft dat de kinderen geen contact met de vader willen en dat het in hun belang is dat zij rust krijgen en niet meer geconfronteerd worden met hulpverlening, omdat zij daar spanning van ervaren. De kinderrechter onderschrijft - mede gelet op het verloop van de ondertoezichtstelling in de afgelopen jaren - de visie van de gecertificeerde instelling dat er geen stappen gezet kunnen worden en er voor de kinderen geen veilig contact met de vader kan ontstaan, als de ouders niet eerst individuele hulpverlening zoeken en de strijd tussen de ouders onderling kunnen verminderen. De kinderen kunnen dan pas uit het loyaliteitsconflict komen en de emotionele toestemming van de ouders krijgen in het contact met de andere ouder. De kinderrechter constateert dan vervolgens dat er op dit moment bij de ouders onvoldoende beweging zichtbaar is om er enigszins op te kunnen vertrouwen dat de inzet van een nieuw hulpverleningstraject met de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling tot resultaten zou kunnen leiden. De inzet van individuele hulpverlening kan naar het oordeel van de kinderrechter ook alleen slagen als de ouders intrinsieke motivatie hebben om hieraan mee te werken. Een verlenging van de ondertoezichtstelling gaat daaraan niet bijdragen (los van de vraag in hoeverre die daarop behoort te zien).

Kortom, de kinderrechter ziet zich geconfronteerd met een situatie waarin de gecertificeerde instelling zich gedurende meerdere jaren heeft ingezet, maar waarin de haalbaarheid van na te streven doelen uit het zicht is verdwenen. In die omstandigheden is er onvoldoende rechtvaardiging om de ondertoezichtstelling te verlengen. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Dit laat echter nadrukkelijk onverlet dat de kinderrechter nog steeds zorgen heeft over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .


Ga terug