Op 1 september 2015 heeft de Rechtbank Limburg enkele zaken in een beschikking verhelderd:

Jurisprudentie i.v.m. gezag, omgang en informatie na scheiding >>

De ouders zijn al jarenlang niet of nauwelijks in staat als ouders van [minderjarige] en [minderjarige] met elkaar te communiceren. Met de raad en de GI acht de rechtbank het van groot belang dat de ouders in het belang van de kinderen werken aan hun ouderrelatie en onderlinge communicatie, zodat de kinderen daar niet langer last van hebben.

4.3.

Ter zitting heeft de rechtbank reeds met de ouders de mogelijkheid besproken van het gelasten van een zogenaamd ouderschapsonderzoek. Dit betreft een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv). De ouders hebben verklaard hiermee in te stemmen en zij hebben dit ook na afloop van de zitting aan [minderjarige] medegedeeld. De ouders hebben voorts ingestemd de benoeming van de deskundigen aan de rechtbank over te laten. Ter zitting zijn de vraagstellingen aan de deskundigen reeds besproken en ook hier hebben de ouders mee ingestemd.

De rechtbank benadrukt dat ouders op grond van artikel 198 lid 1 Rv verplicht zijn mee te werken aan het ouderschapsonderzoek. Indien (één van) de ouders niet aan deze verplichting voldoen, kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die de rechtbank geraden acht.

De rechtbank zal als deskundigen benoemen drs. C.E. Bronkhorst en drs. R.M. Kavelaars-Niekoop. De deskundigen - die zich bereid hebben verklaard het onderzoek te verrichten - wordt verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren en zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken te bewerkstelligen dat de ouders in het belang van [minderjarige] en [minderjarige] zodanig elkaar kunnen gaan respecteren en vertrouwen dat zij weer in staat zijn tot constructief overleg en zelfstandig kunnen komen tot afspraken over hetgeen hen verdeeld houdt. Indien de deskundige(n) dat noodzakelijk achten, kunnen zij de kinderen bij het onderzoek betrekken. De gesprekken tussen de deskundigen en de ouders en/of kinderen zullen in beginsel plaatsvinden op het kantoor van de deskundige drs. Bronkhorst te Eindhoven.

De rechtbank verzoekt de deskundigen te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:

  1. Hoe is de relatie tussen de ouders op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan?

  2. Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd dat de kinderen buiten de strijd van de ouders blijven en de kinderen geen last hebben van de communicatie tussen de ouders? En indien dit het geval is, op welke wijze en met welke middelen, rekening houdend met de financiële middelen van de ouders en de afstand tussen de ouders, kan de ouderrelatie worden verbeterd?

  3. Kan de communicatie tussen de ouders ten aanzien van de kinderen zodanig worden verbeterd dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij in de toekomst in constructief overleg beslissingen nemen omtrent de kinderen? En indien dit het geval is, op welke wijze en met welke middelen, rekening houdend met de financiële middelen van de ouders en de afstand tussen de ouders, kan de communicatie worden verbeterd?

  4. Hoe is de relatie tussen de kinderen onderling en tussen ieder van de kinderen (en van hen samen) met elke ouder en met beide ouders? Kunnen deze relaties bijdragen aan de verbetering van de ouderrelatie en de oudercommunicatie en zo ja, dienen deze relaties te worden verbeterd? En indien dit het geval is, op welke wijze en met welke middelen?

  5. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van de contactregeling rekening te houden met elkaar en met de belangen van de kinderen?

  6. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van de contactregeling rekening te houden met de behoeften van de kinderen?

  7. In hoeverre zijn ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor contact met de kinderen?

  8. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen? En indien deze naar voren komen, welke bevindingen zijn dit?

De deskundigen dienen de rechtbank te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en - bij gebreke van overeenstemming - de door de rechtbank gestelde vragen te beantwoorden en de rechtbank zo mogelijk te adviseren omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken óf omgangsregeling, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en het gezamenlijk gezag.


Ga terug