Of anders naar familielid

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

Zie in deze map Jurisprudentie ook de submap Grootouders en daarin:
Hoe voorkom ik dat mijn kleinkind bij vreemden wordt geplaatst?
Overigens had het hof bij beschikking van 11 okt. 1993 op positief advies van de ingeschakelde psychologe de kleinkinderen met ingang van 16 okt. 1993 voor de termijn van een jaar bij de grootouders geplaatst. Anders dan de gezinsvoogdijvereniging voor wie plaatsing bij de grootouders van het begin af aan geen optie is geweest, formuleerde het hof de regel dat slechts indien er aanwijzingen bestaan dat plaatsing van de kinderen in de eigen familie op ernstige bezwaren stuit, of anderszins niet mogelijk is, plaatsing van kinderen in een pleeggezin aangewezen is.

Het ontbreken van de bevoegdheid van grootouders om in hoger beroep te kunnen procederen indien de plaatsing van hun kleinkind elders dan in hun gezin het totstandbrengen van een gezinsleven verhindert, kan de grenzen te buiten gaan van hetgeen door art. 8 lid 2 EVRM, gelezen in verband met art. 6 en 14, wordt toegelaten. Dit hoeft niet. Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep is bijvoorbeeld mogelijk wanneer er te weinig feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt dat de grootouders gezinsleven nastreven: een oma en opa die 5 jaar niet naar hun kleinkinderen hebben omgezien, zullen in hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Ook speelt een rol dat naar behoren met hun wens rekening is gehouden. Dit betekent onder meer dat de rechter die de wens onderzoekt, onpartijdig is, gelet ook op de verwijzing door de Hoge Raad naar art. 6 EVRM; een kinderrechter die, nog voor de grootouders zijn gehoord, de gezinsvoogd opdracht geeft een pleeggezin te zoeken of dit zoeken althans steunt, is niet onpartijdig. In een dergelijk geval zal de ontvankelijkheid in hoger beroep geen probleem zijn.
De verwijzing naar art. 14 EVRM leidt tot de vraag of ook naar behoren rekening moet worden gehouden met de wens van broers en zusters, ooms en tantes en pleegouders om een kind in hun gezin op te nemen dat niet meer door de eigen ouder(s) kan worden opgevoed en verzorgd. En of zij onder omstandigheden ontvankelijk zijn in hoger beroep omdat de plaatsing elders dan in hun gezin de totstandkoming van gezinsleven verhindert? Voor pleegouders geldt dit niet; voor hen blijft van belang dat de plaatsingsbeschikking de voortzetting verhindert van effectief gezinsleven tussen pleegouders en pleegkind (zie hierboven HR 23 maart 2990, NJ 1991, 150). Voor andere naaste bloedverwanten dan grootouders zijn er wel mogelijkheden. De Hoge Raad formuleert nadrukkelijk dat de band tussen naaste bloedverwanten als grootouders en kleinkinderen in beginsel in aanmerking komt voor bescherming ingevolge art. 8 EVRM. Wel beperkt de raad zich tot grootouders en verwijst onder meer naar het Marckx-arrest (NJ 1980, 462), waarin het Europese Hof voor de rechten van de mens ten aanzien van grootouders opmerkte dat ˜such relatives may play a considerable part in the family-life". Dit sluit echter niet uit dat een broer en schoonzuster “ wellicht is zelfs een van beiden tot testamentair voogd benoemd “ die hun neef of nicht in hun gezin willen opnemen, omdat opvoeding en verzorging door de eigen ouder(s) niet meer mogelijk is, zich op dit arrest kunnen beroepen. Niet alleen dient met hun wens naar behoren rekening te worden gehouden, ook is mogelijk dat ze ontvankelijk worden verklaard in een eventueel hoger beroep van de plaatsingsbeschikking indien het minderjarige familielid elders dan in hun gezin wordt geplaatst


Ga terug