Niet meegewerkt aan omgang: voorwaardelijke werkstraf

Jurisprudentie i.v.m. gezag, omgang en informatie na scheiding >>

Het hof stelt voorop dat blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad (LJN AR8250) ook degene die (mede) het gezag over het minderjarig kind uitoefent, dit kind kan onttrekken aan het wettelijk over hem/haar gestelde gezag door zich niet te houden aan de bij rechterlijke beslissing vastgestelde omgangsregeling.

Bij beschikking van het gerechtshof Leeuwarden d.d. 27 maart 2007 heeft het hof voor [vader] een omgangsregeling met [kind] vastgesteld, ingaande 6 mei 2007. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 4 mei 2007 verdachte veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling onder verbeurte van een dwangsom en [vader] gemachtigd dit vonnis zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter heeft hierbij overwogen dat verdachte ter terechtzitting in kort geding desgevraagd heeft verklaard niet vrijwillig bereid te zijn de door het gerechtshof opgelegde omgangsregeling na te komen.

Vaststaat dat in de periode van de tenlastelegging op geen enkele van de 14 door het hof vastgestelde omgangsmomenten omgang tussen [kind] en zijn vader heeft plaatsgevonden.
...

Het niet nakomen van een rechterlijke uitspraak kan slechts in zeer bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd worden. Op partijen rust de plicht ook een tegen de wil van één der partijen doch in het belang van het kind vastgestelde omgangsregeling loyaal uit te voeren en daartoe de nodige voorbereidingen te treffen.

Ter terechtzitting van het hof heeft de getuige-deskundige drs. A. de Jong (GZ-psycholoog) verklaard dat de toepassing van dwang schadelijk zou zijn geweest voor [kind]. In de gegeven situatie en op die momenten, met name de eerste drie ontmoetingen, kon van verdachte niet gevergd worden dat zij haar kind zou meegeven aan vader. Verdachte heeft vanuit gedragsdeskundig opzicht terecht gekozen voor haar kind, aldus De Jong.

Het hof is van oordeel dat aan het puur op gedragskundige overwegingen berustende oordeel van deze getuige-deskundige geen doorslaggevende betekenis kan worden gehecht en dat meer gewicht moet worden toegekend aan het gegeven rechtsoordeel, temeer omdat daarbij - zoals aangegeven - ook het belang van het kind als uitgangspunt is genomen.

Dat de verklaring van verdachte steun vindt in de verklaring van de getuige-deskundige leidt niet tot de conclusie dat verdachte ook een gerechtvaardigd beroep kan doen op overmacht in de vorm van noodtoestand. De wil van een kind is niet bepalend voor het uitvoeren van een omgangsregeling. Het hof is van oordeel dat verdachte haar kind op de omgangsmomenten had moeten afgeven aan vader, desnoods tegen de wil van het kind. Bij het afwegen van bovengenoemde belangen heeft verdachte niet de juiste keuze gemaakt. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een zodanig conflict van plichten dat zij niet aan de rechterlijke uitspraak kon voldoen.
...

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onttrekking van haar destijds 9-jarige zoon [kind] aan het wettig gezag. Door de rechtens vastgestelde omgangsregeling niet na te leven heeft zij de vader het recht ontnomen om in een belangrijke levensfase van het kind een rol te spelen en een band met het kind op te bouwen.

Het hof heeft begrip voor het feit dat verdachte meende te handelen in het belang van haar kind, maar ze heeft daarbij een rechterlijke uitspraak welbewust genegeerd.

Voorts heeft het hof er rekening mee gehouden dat de omgangsproblemen een onderdeel zijn van een slepende echtscheidingsproblematiek, waarvoor beide ouders verantwoordelijkheid dragen.

Verder heeft het hof gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 14 september 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf van 60 uren passend en geboden is. In deze straf komt enerzijds het strafwaardige gedrag tot uitdrukking, maar anderzijds ook de bijzondere omstandigheden waarmee het hof rekening houdt. De voorwaardelijke straf dient ook als waarschuwing en als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Toepassing van wetsartikelen

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

De uitspraak

HET HOF,

RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:

vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:

verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;

veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;

beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.


Ga terug