Mevrouw, mag ik bij u wonen? Caroline Karssen e.a.

Literatuur >>

2014-12-11. Boekbespreking.

Mevrouw, mag ik bij u wonen?

Caroline Karssen e.a.

SWP 2014.

Dit boek is vandaag door mij ontvangen en gelezen, met de Wet op de Jeugdzorg, het Concept-Protocol  Veilig Thuis, de beroepscode NIP  en nog veel meer in gedachten, en ik heb voor de vuist weg gereageerd.

Het werd geschreven in de laatste twee jaren voor de Transitie, uitgegeven in 2014, vlak voor en met het oog op de Transitie. De ghostwriters zijn twee journalisten van het blad Kindermishandeling, het materiaal is geleverd door een gedragswetenschapper/ onderwijspsycholoog bij de afdeling gedwongen jeugdhulp van het Bureau Jeugdzorg Haaglanden, die ook stagiaires begeleidt en voorlichting geeft over Jeugdzorg Haaglanden bij maatschappelijke organisaties, zoals de Rotary etc.

Haar boekje heeft volgens de achterflap ook de opzet om rechtshulpverleners, huisartsen en andere verwijzers, ouderorganisaties, media, ambtenaren, politici, studenten en nadere betrokkenen voor te lichten. Ik ga er van uit dat het met toestemming van de Bestuurder is gepubliceerd. Het geschetste beroepsprofiel heeft daarom algemene geldigheid namens de branche in de regio Haaglanden.

Het verdedigt de deugdelijkheid van de bejegeningen, beoordelingen, beslissingen en interventies van Jeugdzorg Haaglanden anno 2014.

 

Doel van het boek: een beeld geven van de dagelijkse praktijk door de ogen van de gedragswetenschapper, aan de hand van dagboekaantekeningen. Zij heeft een caseload van plm. 300 kinderen, verdeeld onder de directe begeleiding van 17 gezinsvoogden, uit te voeren binnen een aanstelling van 32 uur.

Zij heeft de bedoeling begrip te kweken voor de zwaarte van het beroep en het bestaansrecht daarvan, het herwinnen van vertrouwen en toelichten van de noodzaak van beschermings-maatregelen. De schrijfster beschrijft het onbegrip, het “tumult” en de klachten die naar haar mening vaak onterecht over Jeugdzorg worden geuit, en heeft de bedoeling een realistischer beeld daartegenover te stellen.
Haar impliciete stelling die zij met casusbeschrijvingen onderbouwt luidt in mijn eigen woorden:

Jeugdzorgmedewerkers communiceren deskundig met clienten, beoordelen en beslissen op deugdelijke gronden en doen hun werk met een professionele grondhouding.  
De ingrijpende besissingen in kinderlevens zijn noodzakelijk en de enige oplossing voor gemelde en onderzochte problematische opvoedsituaties. De jeugdzorgwerker is niet voldoende toegerust voor de taakzwaarte van het beroep, zij ervaart vaak ernstige handelingsverlegenheid, zij verwacht daarvoor begrip.

Mij is als oud-professional bij eerste lezing opgevallen dat er in de gevalsbeschrijvingen een aantal kritische vragen naar de toepassing van bestaande kwaliteitsnormen niet worden gesteld, niet worden behandeld en niet worden beantwoord. Het gaat om waarden en normen voor beroepsuitoefening bij het uitvoeren van beoordelingen, beslissingen en interventies door een psycholoog, in de functie van gedragswetenschapper in de jeugdzorg, zoals die uit deze casuistiek volgens de bestaande wet- en regelgeving zou moeten gelden om de veiligheid van kinderen binnen de jeugdzorg te waarborgen. Het kinderrecht op goede zorg (IVKR) geldt ook voor de werkwijzen van een Bureau Jeugdzorg.. In het onderstaande som ik een aantal criteria op, waaraan klaarblijkelijk in deze cassuitiek niet is voldaan.

Er wordt volgens de schrijfster een onevenredig grote hoeveelheid tijd besteed aan overhead, bureaucratie, schrijven van rapporten, mondeling overleg. Zij klaagt maar lost dit niet op.

Ook op de onvrede van clienten reageert zij niet met een overtuigende uitleg over de deugdelijkheid van de werkwijze van Jeugdzorg, heldere doelen, een helder plan van aanpak.

Zij beschrijft nauwelijks pogingen om oplossingen te vinden binnen het veld van de Eigen Kracht van de gezinnen, en de routinemaatregelen van crisisinterventie, ots en uhp worden niet kritisch ter discussie gesteld. De effectiviteit van de gangbare intereventies evenmin.

Zij beschrijft alleen de dramatiek van de gevalsbeschrijvingen, en de beperkingen in de opvangcapaciteit voor kinderen die bij het gezin worden weggehaald.

 

Er is nergens verwijzing naar de kwaliteitseisen die door de RvK zijn getseld aan de raadsmeldingen bijvoorbeeld. Daaraan ontbrak in die jaren nog teveel volgens de Inspectie.

Er is heel weinig verwijzing naar voldoende effectief voorafgaand overleg met de ouders, verzoek om toestemming, vastlegging van hun zienswijze. Wel wordt beschreven dat er bij ouders veel wantrouwen, onbegrip, verzet ontstaat bij de bemoeienis van Jeugdzorg. De schrijfster geeft geen blijk van inzicht in de mogelijke samenhang tussen de bejeging door Jeugdzorg (autoritair, repressief, intimiderend, zelfs traumatiserend) en de grondhouding van de medewerker. “Beschermingsmaatrgelen” werden zelfs beschreven als dreigement om met de weerstand van een ouder om te gaan, zonder aantoonbare opvoedkundige noodzaak voor die maatregel.

Ik lees niets over een duidelijk aanbod van onafhankelijke ondersteuning. Er is ook geen verwijzing naar de klachtenprocedure te lezen..

Ook ontbreekt de verwijzing naar een duidelijke onderzoekbare probleemstelling, en herken ik nergens een gestructureerde, diagnostische redenering die heeft geleid tot beoordelingen en bslissingen. Zie daarvoor bijvoorbeeld het onderzoek naar de kindsignalen van sexueel misbruik, en de gevolgen daarvan voor kind en ouders, onder de titel “vechtscheiding”.

Ook de oordeelsvorming door de gezinsvoogden in een teamoverleg wordt door de gedragswetenschapper niet zodanig zichtbaar in de beschrijvingen gestuurd, dat van een zorgvuldige gestructureerde, evidence-based risico-inschatting sprake is. Hearsay en ongegronde meningen zijn blijkbaar volop aanwezig. De noodzaak van deugdelijke schriftelijke verantwoording van beslissingen spreekt niet uit deze casuistiek. In een boekje dat een pleidooi wil zijn voor de deugdelijkheid van de werksoort had ik dat wel verwacht.

Ik mis bijvoorbeeld hypothesevorming aan de hand van kennisbestanden over interculturele pedagogiek, over de ontwikkelinsgpsychologische stadia van psychosexuele ontwikkeling, over hechtinsgtheorie, en het passend gebruik van evidence-based instrumenten en methoden.

Ook mis ik verwijzing naar het zoeken naar de beste aanpak, het bijscholen of informeren in geval van twijfel, het matchen van expertise en vraagstelling door een teamleider.

De dagboekaantekeningen verwijzen ook niet naar een vasthoudend volgehouden gestructureerde werkwijze zoals ORBA en bijbehorende instrumenten.

Naar toepassing van de Delta Methode wordt slechts verwezen als het gaat over het opstellen van verbeterdoelen, maar niet als het gaat om de zorgvuldige opbouw van een vertrouwensrelatie.De belangrijkste voorwaarde voor effectiviteit.

 

Overigens lees ik ook niet graag hoe een collega-psycholoog schrijft over de uiterlijke kenmerken van haar clienten, waarin zij een suggestie legt van maatschappelijke onaangepastheid, zonder dat als zodanig objectief te maken en zonder voldoende respect.
De beschrijving van collegiale vrolijkheid waaraan de jeugdzorgmedewerkers zich achter de rug van de clienten overgeven, doet ook afbreuk aan  de intentie van een imago-verbetering van de werksoort. De clienten lezen dit boekje ook.. Eerder geeft deze passage een beeld van de beperkingen van de jeugdzorgmedewerkers zelf.

Ik mis een verwijzing naar professionele standaarden voor “good enough” opvoeding. De basis voor beoordelingen van kindermishandeling wil ik vinden in een duidelijk gekozen criterium. De Gouden Standaard voor goede opvoeding bestaat niet, maar voor professioanls is voldoende informatie beschikbaar over definities, opvattingen, standaarden, resaerch, onderzoeksinstrumenten, om daarover een weloverwogen oordeel te vormen.

Vergelijkingen met een eigen kind, algemeenheden op het niveau van de buurvrouw, of een team-consensus met gezinsvoogden overtuigen mij niet.

De schrijfster brengt heel goed onder woorden hoe moeilijk zij en haar collega’s het vinden om de juiste beoordelingen en beslissingen en interventies te nemen. Zij zoekt ondersteuning in een expertise-team binnen de organisatie. Het wordt niet duidelijk op welk niveau van deskundigheid in dat team wordt gewerkt.

 

Ik mis een verwijzing naar evaluatie van beslissingen, systematische follow-up van de uithuisplaatsingen.

Algemeen is bekend dat ook de pleegzorg en tehuisplaatsingen een risico voor kinderen kunnen opleveren. Afspraken over monitoring komen in het verhaal niet voor, wel hernieuwde melding vanwege gebleken nieuwe problemen.

Het verhaal bevat geen verslag van supervisie en/of werkbegeleiding. Wel beschrijft ze overbelasting, rommelige werkomstandigheden, taakoverschrijdende onprofessionele acties (charitatieve impulsen naar probleemgezinnen, de neiging om pupillen als “eigen” kinderen te beschouwen, zie ook de titel van het boekje), zonder verwijzing naar structurele oplossingen.  

Er is ook geen verwijzing naar bijscholing, functioneringsgesprekken, personeelsbeleid op dit gebied.

Dan de kwestie van de psychodiagnostiek.
De gedragswetenschapper verricht ongesuperviseerd onderzoek waartoe zij niet bevoegd is. Dat blijkt ook uit het ondeugdelijke plan van aanpak voor onderzoek, m.n. de veronderstelling dat sexueel misbruik door de vader gesteund kan worden zonder deskundige hypothese-vorming, een adekwaat onderzoeksprogramma, goede onderzoeksomstandigheden voor de client. 
En dan het  testmateriaal. De WAIS is moeilijk beschikbaar, vanwege diverse werkplekken.  De schrijfster, onderwijspsycholoog, gedragswetenschapper, gebruikt de Columbus platentest als enige onderzoeks”instrument” voor het vaststellen van een mogelijk “afwijkende psychosexule ontwikkeling” bij een jong kind, naast een vertoning van platen van blote mensen en een vraaggepsrek daarover, zonder andere (bijv.medische) diagnostische gegevens.

Uit de analyse van het Jaarverslag van de Klachten Commissie van 2013 blijkt dat de meeste klachten afkomstig zijn van vaders in soortgelijke omstandigheden, en dat er een toename te zien is in de cijfers. Reden tot reflectie naar mijn mening. Reden om het NJI advies over het uitvragen van “valse meldingen” van ex-partners eens na te lezen.  De schrijfster vermeldt hier niets over.

 

De gevolgen zijn dat een kind zijn vader niet meer zal zien, zonder dat er enige aangetoonde onderbouwing door Jeugzorg is geleverd.De leidinggevende van het AMK Haaglanden verklaarde ook vaker in het openbaar ”wij doen niet aan waarheidsvinding”. De schrijfster volgt waarschijnlijk gewoon het instellingsbeleid. De diagnostische waarheidsvinding strandt op diagnostische handelingsverlegenheid. De NRC noemt dat in een artikel van mr. H.Gommer “roddelsessies van Jeugdzorg”. De werkwijze van Jeugdzorg roept met deze publicatie zelf nog meer kritiek op, helaas. De werksoort verdient beter.

In deze casus had de ex-echtgenote, toen zij een nieuwe partner had gevonden, de weekend-omgang met de vader van het kind tegengewerkt en aangifte gedaan van sexueel misbruik. Een veel voorkomende gang van zaken waaraan sommige informanten en advocaten meewerken. Van een kindcheck volgens de KNMG richtlijnen wordt niet gerept. Van kindsignalen die om een verklaring vragen is geen sprake. Van een beroepsethisch verantwoorde beslissing om dit onderzoek uit te voeren, n.l. de hulpvraag van het kind, is geen sprake.

Van een hypothese dat de ontwikkeling van het kind verstoord zou zijn door kindermisbruik, wordt niet gerept. Van het gebruik van meer adekwate onderzoekstechnieken wordt niet gerept. Specialistische kennis op dit delicate gebied is niet aanwezig. De schrijfster beschrijft een duidelijk voorbeeld van pijnlijke handelingverlegenheid, die ook door het kind in zijn ongemakkelijke gedrag mogelijk tot uitdrukking komt.

Ze is niet kritisch op de gebruikte onderzoeksmethode.

De Columbustest werd door Langeveld in de 60’er jaren gelanceerd onder strikte afwijzing van empirische wetenschap. Het gebruik moet voorbehouden zijn aan gespecialiseerde diagnosten. Evidence-based???. Dat is niet Langevelds idee geweest. Andere testgegevenes zijn niet verzameld. Ik mis ook een verwijzing naar een mogelijkheid van een second opinion voor ouders of jeugdige.

Er is geen enkele overtuigende indicatie van kindermisbruik gevonden.

Wel heeft dit team geadviseerd dat de omgang met de vader, in het belang van het kind, beter kon stoppen. De voortdurende beschuldigingen door de moeder en haar omgeving hebben de kracht van “waarheidsvinding” gekregen in het oordeel van Jeugdzorg, omdat het kind zich aan de stiefvader heeft gehecht. De schrijfster refereert geen moment aan het recht op family-life. Dat zou Jeugdzorg toch moeten kennen. Geen moment wordt gewezen op de mogelijkheid van mediation, desnoods op aanwijzing.  Op het Zorg Model, Eigen Kracht centrale etc.

Aan vader is meegedeeld dat er voor altijd geen omgang meer in zat met zijn kind. Hij verliet met neerhangende schouders het gebouw, beschrijft de gedragswetenschapper. Deze keer keurig geobserveerd in waarneembare feiten.

Hier ontbreekt naar mijn mening het besef dat er geen verband blijkt tussen de zelfreflectie (zelfkritiek) van Jeugdzorg en de ervaren, stevige maatschappelijke kritiek. Geen enkele verwijzing daarnaar.

De Jeugdwet belooft na de transitie betere jeugdzorg. Deze kritische beschouwing is bedoeld om bij te dragen aan de beoogde verbetering. Het is maar een mening van een client.
Naar mijn mening is de schrijfster er niet voldoende in geslaagd te overtuigen van

de deugdelijkheid van de bejegeningen, beoordelingen, beslissingen en interventies van Jeugdzorg Haaglanden anno 2014.

NB!!! Dit boekje vraagt naar mijn mening om een deskundige recensie door de beroepsverenigingen, om argeloze ambtenaren, ouders en civil society, studenten en jeugdigen zelf een helder beoordelingskader te bieden.

Client.


Ga terug