Kind verhuisd naar Marokko, Nederlandse rechter bevoegd?

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>

Het formele toepassingsgebied van Brussel II-bis volgt uit artikel 8, eerste lid van deze verordening. In dat artikel is bepaald dat, onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 9, 10 en 12, ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, dat wil zeggen het tijdstip waarop het inleidend gedingstuk wordt ingediend.

5.3

Niet in geschil is dat [de minderjarige] ten tijde van het aanhangig maken van beide inleidende verzoeken haar gewone verblijfplaats in Nederland had, zodat de Nederlandse rechter in beginsel rechtsmacht toekomt. De moeder stelt echter dat zij op 23 augustus 2022 met [de minderjarige] naar Marokko is geëmigreerd. Marokko is geen EU-lidstaat, maar is wel partij bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKV 1996). Anders dan onder Brussel II-bis, moet bij de beoordeling van de rechtsmacht onder het HKV 1996 niet worden uitgegaan van het moment van de procesinleiding (perpetuatio fori) maar van het moment van beslissen.

5.4

Ingeval van samenloop van Brussel II-bis en het HKV 1996, bepaalt artikel 61 onder a Brussel II-bis dat Brussel II-bis van toepassing is indien het kind zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een EU-lidstaat heeft. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 14 juli 2022 (zaak C-572/21) naar aanleiding van een prejudiciële vraag uitleg gegeven aan artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis, gelezen in samenhang met artikel 61 onder a Brussel II-bis. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat deze artikelen aldus moeten worden uitgelegd dat een gerecht van een lidstaat waarbij een geding over de ouderlijke verantwoordelijkheid aanhangig is gemaakt, zijn bevoegdheid op grond van artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis om uitspraak te doen in dat geding verliest indien de gewone verblijfplaats van het kind in de loop van het geding rechtmatig is overgebracht naar het grondgebied van een derde staat die partij is bij het HKV 1996.

5.5

Dit betekent dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen indien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] inmiddels (rechtmatig) naar Marokko is verplaatst. Het hof dient dan ook een oordeel te geven over de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] .

5.6

Het begrip “gewone verblijfplaats” in artikel 8 lid 1 Brussel II-bis moet volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Die plaats moet worden bepaald aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. De bedoeling van de ouders om zich met het kind in een andere lidstaat te vestigen, waaraan uiting is gegeven door bepaalde tastbare maatregelen zoals de koop of de huur van een woning of de aanvraag voor een sociale woning in de lidstaat van ontvangst, kan een aanwijzing zijn voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats. Voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats naar de lidstaat van ontvangst geldt vooral de wens van betrokkene om daar het permanente of gewone centrum van zijn belangen te vestigen met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen. De duur van het verblijf kan bij de beoordeling van de bestendigheid van de verblijfplaats dus slechts een aanwijzing vormen. Bovendien kan de leeftijd van het kind van bijzonder belang zijn. Doorgaans is de omgeving van een jong kind in wezen een familiale omgeving. Voor deze omgeving is of zijn bepalend de persoon of personen bij wie het kind woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen. Daarbij kunnen criteria zoals de redenen voor de verhuizing van de ouders, hun talenkennis en hun geografische en familiale wortels relevant zijn. (Zie o.a. HvJ EG 2 april 2009, C-523/07, ECLI:EU:C:2009:225; HvJ EU 22 december 2010, C-497/10, ECLI:EU:C:2010:829; en HvJ EU 28 juni 2018, C-512/17, ECLI:EU:C:2018:513.)

5.7

Het hof heeft onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats op dit moment in Marokko heeft. De moeder heeft onvoldoende verifieerbare gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat [de minderjarige] (bestendig) in Marokko zou zijn gevestigd. Weliswaar lijkt de moeder uit Nederland te zijn vertrokken en lijkt zij Nederland voorgoed te hebben verlaten, maar de moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij daadwerkelijk in Marokko verblijft en dat [de minderjarige] bij haar woont. De moeder en [de minderjarige] zijn in Nederland uitgeschreven uit de basisregistratie personen en verblijven volgens deze registratie in Marokko. Het is echter vaste jurisprudentie dat bij de vaststelling van de gewone verblijfplaats aan de inschrijving in de basisregistratie geen beslissende betekenis toekomt. Ook is [de minderjarige] uitgeschreven van haar Nederlandse school. Dat is echter onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [de minderjarige] in Marokko verblijft. De moeder heeft geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat zij met [de minderjarige] is ingeschreven op een adres in Marokko. Zij heeft hun woonadres niet bekend gemaakt. Tijdens de zitting heeft de moeder via de beeldbelverbinding de omgeving laten zien waar zij op dat moment verbleef. Hoewel duidelijk was dat de moeder niet in Nederland was, kan het hof op basis van de beelden niet vaststellen dat zij - met [de minderjarige] - in Marokko verblijft. Ook is onduidelijk wat voor bezigheden [de minderjarige] in Marokko zou hebben. De moeder stelt dat [de minderjarige] in Marokko naar een internationale school gaat, maar zij heeft geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat zij op die school is ingeschreven. Bovendien is onduidelijk in hoeverre [de minderjarige] familiale banden heeft in Marokko, naast haar moeder. De enkele stelling van de moeder dat in de omgeving veel familie woont, is onvoldoende. Ook overigens ziet het hof onvoldoende feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats op dit moment in Marokko heeft. Omdat vaststaat dat [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats op het moment van de procesinleiding in beide zaken in Nederland had, komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe op grond van artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis.


Ga terug