Kan de rechter op verzoek van de GI een omgangsregeling vaststellen met de grootouders?

Jurisprudentie i.v.m. grootouders >>

De beoordeling

Nauwe persoonlijke betrekking/omgangsrecht grootouders

Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling, voor zover hier relevant, een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen, voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.

De kinderrechter overweegt dat artikel 1:265g, eerste lid, BW niet bepaalt ten aanzien van wie het recht op omgang met de minderjarige kan worden vastgesteld. Gelet op artikel 1:265g, tweede lid, BW, dat terug verwijst naar het eerste lid, kunnen daaronder de met gezag belaste ouder als ook “de omgangsgerechtigde” worden begrepen. De
categorie omgangsgerechtigden is niet nader bepaald.

De kinderrechter is van oordeel dat - analoog aan het bepaalde in artikel 1:377a BW - een minderjarige, onder meer, een recht op omgang heeft met degenen tot wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat. In beginsel kunnen dat de grootouders zijn. In het concrete geval zal moeten worden bezien of er daadwerkelijk sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarige en de grootouders.

In het onderhavige geval, waar [minderjarige] een groot deel van de week bij de grootouders verblijft, de grootouders al van jongs af aan betrokken zijn bij de zorg en opvoeding van [minderjarige] (waaronder ook bij artsbezoeken en school), de grootouders goed kunnen aansluiten bij [minderjarige] met zijn kindeigen problematiek, [minderjarige] feitelijk ook graag bij de grootouders verblijft, is de kinderrechter van oordeel dat vastgesteld kan worden dat er een nauwe persoonlijke betrekking is tussen [minderjarige] en de grootouders. In casu kan naar het oordeel van de kinderrechter zelfs nog gesproken worden van family life in de zin van artikel 8 EVRM tussen [minderjarige] en de grootouders.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kinderrechter een omgangsregeling kan vaststellen tussen de grootouders en [minderjarige] .


Ga terug