In hoger beroep legt het Hof Arnhem Leeuwarden op 7 juni 2018 bestaande omgangsregeling met grootmoeder vast, geen uitbreiding

Jurisprudentie i.v.m. grootouders >>

5 De motivering van de beslissing

5.1

Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.

5.2

Eerst dient de vraag beantwoord te worden of tussen de oma en [de minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als hiervoor bedoeld. Anders dan de rechtbank beantwoordt het hof die vraag bevestigend. Het hof is dan ook van oordeel dat de oma recht heeft op omgang met [de minderjarige] . Het hof heeft hierbij niet alleen gelet op de door de oma geschetste intensieve en actieve betrokkenheid bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in het verleden, maar ook op de omgangscontacten die zij na de uithuisplaatsing tot op heden met [de minderjarige] heeft. Deze contacten zijn met instemming van de GI opgestart en uitgebreid tot de huidige regeling. De contacten verlopen goed en er is een positieve band tussen haar en [de minderjarige] . De GI acht omgang tussen beiden ook in het belang van [de minderjarige] .


Ga terug