Het Hof in Den Haag heeft op 14 augustus 2013 bepaald: wel omgang ondanks verzet moeder.

Jurisprudentie i.v.m. grootouders >>

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 5 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 december 2012 van de rechtbank "s-Gravenhage. Dit hoger beroep is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.121.398/01. Bij dit beroepschrift heeft de moeder tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.121.399/01 (hierna ook: het schorsingsverzoek).
(Het schorsingsverzoek is afgewezen, KOG)
De grootouders hebben op 18 maart 2013 een verweerschrift ingediend.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de minderjarige

[naam minderjarige], geboren [in]2007 te [geboorteplaats](hierna: de minderjarige), eenmaal in de vier weken op woensdagmiddag uit school tot 18.00 uur (vóór het eten) bij de grootouders zal zijn, waarbij hij uit school wordt opgehaald door één of beide grootouders, en hij om 18.00 uur door de grootvader weer bij de moeder thuis wordt gebracht. De eerste omgang zal plaatsvinden op woensdag 9 januari 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de omgangsregeling tussen de grootouders en de minderjarige.

...
6.
In het op 16 oktober 2012 uitgebrachte rapport adviseert de raad het verzoek van de grootouders, om een omgangsregeling met de minderjarige vast te stellen, af te wijzen. Aan dit advies legt de raad het volgende ten grondslag. Bij het tot stand komen van een regeling tussen de grootouders en de minderjarige meent de raad dat het van groot belang is dat de relatie tussen de moeder, haar partner en de grootouders wordt hersteld. Het ontbreekt bij alle partijen aan wederzijds vertrouwen en de motivatie van de moeder en haar partner om met elkaar (het hof leest: de grootouders) in gesprek te gaan is weg. De raad acht het op zich voor de ontwikkeling van de minderjarige in zijn belang om contact te hebben met zijn grootouders, zijn hechtingsfiguren. Om het contact te behouden zou naar de mening van de raad een aantal (onder begeleiding) contactmomenten per jaar tussen de grootouders en de minderjarige vastgesteld kunnen worden, zodat de minderjarige, als hij ouder is, niet meer afhankelijk is van zijn moeder en zelf contact kan leggen. De raad is echter ook van mening dat dit, gezien het conflict tussen de moeder en de grootouders, niet te realiseren is. De bereidheid bij de moeder en haar partner om mee te werken ontbreekt en vormt een contra-indicatie voor contact. Het is voor kinderen noodzakelijk om gesteund te worden door de primaire hechtingsfiguren in het contact met andere hechtingsfiguren. Door contact van de minderjarige met zijn grootouders ontstaat er mogelijk een risico van een loyaliteitsconflict bij de minderjarige. De raad ziet geen andere mogelijkheden om contactherstel tussen de minderjarige en zijn grootouders te initiëren. Er is inmiddels hulpverlening in de vorm van speltherapie voor de minderjarige opgestart waardoor hij kan leren te verwerken wat er in het verleden heeft plaatsgevonden met daaraan gekoppeld het verlies van zijn grootouders.

Ter zitting van het hof heeft de raad meegedeeld het te betreuren dat de moeder is teruggekomen op haar mediationaanbod. Dat de contacten invloed hebben op de minderjarige is volgens de raad normaal aangezien kinderen contactherstel altijd spannend vinden.

...
8.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. De moeder en de partner van de moeder voelen zich gegriefd door het handelen van de grootouders. Toch acht het hof de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling in het belang van de minderjarige, mede omdat de grootouders in het verleden een grote rol in zijn leven hebben gespeeld. Vast staat dat tussen de minderjarige en de grootouders een nauwe persoonlijke betrekking bestaat als bedoeld in artikel 1:377a eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. Van het bestaan van een ontzeggingsgrond kan niet gesproken worden. De omstandigheden aan de zijde van de minderjarige zijn niet zodanig dat hij de omgang niet aan zou kunnen. Van de moeder en haar partner mag worden verlangd dat zij vanuit opvoedingsperspectief bezien hun gekwetstheid weten achter te stellen bij het belang van de minderjarige zijn relatie met zijn grootouders te kunnen continueren. Tevens acht het hof de bepaalde regeling wat omvang betreft het maximaal haalbare voor dit moment, gelet op het feit dat er ook contactherstel met de biologische vader zal plaatsvinden en vanwege de bij de minderjarige gestelde diagnose PDD/NOS. Het hof gaat er tenslotte van uit dat de partner van de moeder zijn toezegging ter zitting, dat geprobeerd wordt een zo positief mogelijk contact met de grootvader te onderhouden met betrekking tot de omgang, gestand zal doen.


9.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

 


Ga terug