Het Hof Amsterdam vond op 15 januari 2019 alleen grootouder zijn niet voldoende voor omgang

Jurisprudentie i.v.m. grootouders >>

5.4

Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt voorop dat voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking het bestaan van familierechtelijke verwantschap op zich niet voldoende is. De grootmoeder zal bijkomende omstandigheden naar voren moeten brengen waaruit die nauwe persoonlijke betrekking met de kinderen volgt. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het laatste bezoek van de grootmoeder aan de kinderen kort voor of na de geboorte van [kind C] in 2013 is geweest. Daarna heeft de grootmoeder de kinderen nog een paar keer bij toeval op straat of in de winkel gezien en deze ontmoetingen verliepen niet vriendschappelijk. Verder is gebleken dat er tussen de moeder en de vader hoogoplopende conflicten zijn geweest over de omgang tussen de kinderen en de vader. De vader heeft inmiddels al geruime tijd geen contact meer met de kinderen. De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij eerder bij het gezin betrokken is geweest in het kader van een verzoek tot ondertoezichtstelling. Over enige rol van de grootmoeder heeft de raad in zijn destijds opgestelde rapporten niets teruggevonden. Partijen twisten over de frequentie en mate van contact vóór 2013. De grootmoeder heeft hieromtrent gesteld dat zij bij de geboorte van [kind A] en [kind B] aanwezig was, altijd intensief contact had en regelmatig oppaste. De moeder heeft dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat de grootmoeder niet, althans zelden, oppaste, de kinderen slechts zag als zij kort bij de moeder op bezoek kwam, de kinderen geen band met de grootmoeder hebben en de grootmoeder na het verbreken van het contact geen interesse heeft getoond in de kinderen door bijvoorbeeld te bellen of een kaartje te schrijven met hun verjaardag. Tegenover deze betwisting heeft de grootmoeder slechts haar eerdere stellingen, zonder nadere onderbouwing, herhaald. Naar het oordeel van het hof heeft de grootmoeder daarmee, mede in het licht van hetgeen de raad ter zitting in hoger beroep omtrent haar rol heeft opgemerkt, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er, naast verwantschap, sprake is van bijkomende omstandigheden die tot de conclusie leiden dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kinderen als bedoeld in artikel 1:377a BW. Dit betekent eveneens dat voor beoordeling van haar subsidiaire verzoek voor benoeming van een bijzondere curator, die naar het hof begrijpt de kinderen zou moeten horen over hun wensen aangaande het contact met de grootmoeder, geen plaats kan zijn. Verder betekent dit dat het (meer subsidiaire) verzoek om informatie op grond van artikel 1:277a BW niet kan worden ontvangen, nog daargelaten de vraag of de grootmoeder behoort tot de kring van personen die een verzoek op grond van dit artikel mogen doen. De rechtbank heeft de grootmoeder dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken en het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.


Ga terug