Geen OTS: onvoldoende concrete signalen kinderen

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>

Uit hetgeen de raad naar voren heeft gebracht is naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende, gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment nog ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het hof zal hierna uitleggen waarom.

3.7.4.

De raad heeft, na het raadsonderzoek medio maart 2022, een ondertoezichtstelling nodig geacht omdat het voor de raad onduidelijk was welke invloed de verslavingsproblematiek van de ouders heeft op de kinderen en hun ontwikkeling.

Naar het oordeel van het hof heeft de raad echter de noodzaak voor een ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende onderbouwd. Dat de raad de situatie van de ouders gestabiliseerd wil zien zodat er vervolgens onderzocht kan worden of er een oorzakelijk verband is tussen de verslavingsproblematiek van de ouders en de kindeigenproblematiek van de kinderen, acht het hof op zich onvoldoende om op grond daarvan de gevraagde maatregel van een ondertoezichtstelling op te leggen. Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling van het hof is verklaard, komen geen althans onvoldoende concrete signalen naar voren omtrent huidige zorgen rondom de kinderen. Uit het raadsonderzoek blijkt immers dat de ouders aansluiten bij hetgeen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben in hun ontwikkeling, zij betrokken zijn en er geen zorgen zijn over het sensitief en responsief reageren vanuit de ouders op de kinderen en/of over hun opvoedings-vaardigheden. De raad ziet ook dat de ouders hebben geleerd om beter aan te sluiten bij [minderjarige 1] en bij hetgeen hij nodig heeft vanuit zijn autismespectrumstoornis.

Verder is gebleken, en door de GI ter mondelinge behandeling van het hof bevestigd, dat er bij beide kinderen vooruitgang is gezien ten aanzien van hun eigen problematiek.

Daarbij komt dat uit de stukken maar ook ter mondelinge behandeling van het hof voldoende is gebleken dat de ouders meewerken aan de (vrijwillige) hulpverlening en zij bereid zijn om mee te werken aan traumatherapie voor zichzelf maar ook voor de kinderen.

Het hof is van oordeel dat de ouders ter mondelinge behandeling van het hof hebben laten zien dat zij de ernst van hun problematiek en de mogelijke invloed daarvan op hun kinderen onderkennen. Zij werken mee aan urinecontroles en doen hun best om deze twee maal per week te laten afnemen. De praktische problemen die daarbij (met name voor de moeder) spelen (zoals het tijdstip en de locatie waarop dit mogelijk is en de daarbij gepaard gaande reiskosten) zorgen bij de ouders echter voor de nodige frustraties. Het hof acht voorts van belang dat duidelijk is en overigens ook niet door de GI betwist wordt dat de ouders een goed contact hebben met de contactpersoon vanuit de gemeente die verantwoordelijk is voor het inzetten van de nodige hulpverlening.

Het hof tekent daarbij aan dat uit het genoemde raadsrapport volgt dat de raad een ondertoezichtstelling aanvankelijk niet nodig vond. De raad achtte het voldoende dat de ouders hun urinecontroles tweemaal per week lieten uitvoeren en contact hielden met hun contactpersoon bij de gemeente [gemeente] . Daarbij vond de raad specialistische opvoedingsondersteuning het meest wenselijk om daadwerkelijk zicht te krijgen op de ontwikkeling van de kinderen (met name welke invloed het middelengebruik al dan niet heeft op de kinderen). De raad is op dit advies teruggekomen omdat de ouders later aangaven alsnog niet te willen meewerken aan de urinecontroles en de raad deze controles wel nodig vond om de veiligheid rondom te kinderen te waarborgen.

Nu ter mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat de ouders de ernst en de noodzaak van de urinecontroles van tweemaal per week onderkennen en voldoende is gebleken dat de ouders op dit moment bereid en in staat zijn om zich te conformeren aan de afspraken, zoals de raad die noodzakelijk vond om de veiligheid van de kinderen te waarborgen, ziet het hof ook op dat punt geen belemmering.

Tijdens de mondelinge behandeling van het hof zijn de positieve urinecontroles van de moeder van 15 april 2022, 6 mei 2022, 3 juni 2022 en 22 juli 2022 besproken. Dit baart de GI en de raad zorgen. Deze uitslagen op zich brengen echter, gelet op vorenstaande, niet met zich dat het hof tot een ander oordeel komt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder (tegen de afspraken in) niet door Novadic is ingelicht over deze uitslagen en zij daardoor geen herbepaling kon laten doen. Daarbij komt dat er vanuit de GI is bepaald dat de ouders niet hoefden te testen tijdens hun verblijf in Zeeland (zomervakantie 2022) en de ouders op dit punt rust werd gegund. Het hof hecht tot slot ook waarde aan de verklaring van Novadic, zoals deze is verwoord in het raadsrapport, inzake de mate van verslaving bij de ouders en het feit dat de moeder is gestabiliseerd.

3.8.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van de raad om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen, dient te worden afgewezen met ingang van de datum van deze beschikking.

Het hof zal het verzoek van de raad dus alsnog afwijzen met ingang van de datum van deze beschikking omdat uit de informatie zoals naar voren is gekomen tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn om het verzoek v


Ga terug