Geen omgangsregeling voor grootmoeder na overlijden van haar zoon

Jurisprudentie i.v.m. grootouders >>

De motivering van de beslissing

2.1

Aan de orde is nog de vraag of een omgangsregeling, als bedoeld in artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (BW), tussen de grootmoeder en [minderjarige] dient te gelden. De grootmoeder verzoekt (na wijziging van haar eerdere verzoeken in deze procedure) thans dat het hof een omgangsregeling vaststelt, als eerder bepaald in de beschikking van dit hof van 18 mei 2021.

Tevens ligt aan het hof nog voor het verzoek van [minderjarige] , die gebruik heeft gemaakt van de zogeheten informele rechtsingang voor minderjarigen, zoals opgenomen in artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige] heeft -kort samengevat- aan het hof geschreven dat hij geen omgangsregeling met de grootmoeder wenst.

2.2

De grootmoeder stelt dat de vaststelling van een omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is. Voor [minderjarige] is het zwaar dat hij niet alleen zijn vader is verloren, maar ook diens familie. Het is in zijn belang dat hij weet wie zijn familie aan vaderszijde is. Echter is het ook in het belang van [minderjarige] , en dat van de andere betrokkenen, dat er een einde komt aan deze jarenlange juridische strijd, aldus de grootmoeder.

2.3

De moeder stelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het vaststellen van een omgangsregeling gezien alle gebeurtenissen nu niet in het belang van [minderjarige] is. Er is zoveel gebeurd dat de moeder niet meer openstaat voor bemiddeling of hulpverlening om de communicatie met de grootmoeder te herstellen. De moeder is van mening dat het wel in [minderjarige] belang is dat hij contact heeft met de familie van zijn vader, maar het is niet in zijn belang als dat contact onder dwang plaatsvindt. [minderjarige] wil zelf ook geen contact meer met de grootmoeder en daarom heeft de moeder de omgang uiteindelijk gestaakt en de dwangsommen betaald. Ook de moeder wenst dat de gerechtelijke procedures tot een einde komen.

2.4

De raad heeft verwezen naar zijn advies zoals neergelegd in het raadsrapport van 26 oktober 2021, en dat ongewijzigd is gebleven in het raadsrapport van 23 mei 2022. Dit advies hield in dat er wel omgang tussen [minderjarige] en de grootmoeder dient te zijn, zoals bepaald in de beschikking van dit hof van 18 mei 2021, maar dat deze omgang niet uitgebreid moet worden. Ter zitting in hoger beroep van 29 september 2022 heeft de raad daaraan toegevoegd dat hij nu in het geheel geen draagvlak meer ziet bij partijen voor toenadering tot elkaar, hetgeen de uitvoering van een omgangsregeling ernstig bemoeilijkt. Inmiddels is ook gebleken dat, ondanks het verbeuren van dwangsommen, de bij beschikking van 18 mei 2021 vastgestelde omgangsregeling tussen [minderjarige] en de grootmoeder niet meer wordt uitgevoerd. Het onder dwang na laten komen van deze regeling zou een onacceptabele druk op [minderjarige] en de moeder leggen. Ten aanzien van het door [minderjarige] gedane verzoek om de omgangsregeling stop te zetten, merkt de raad op dat dat verzoek gezien dient te worden in de context van het geschil tussen de volwassenen.

2.5

Het hof oordeelt als volgt. Er is sprake van een ernstig verstoorde verhouding tussen de moeder en de grootmoeder sinds het overlijden van de vader van [minderjarige] , tevens de zoon van de grootmoeder, in juli 2018. De moeder heeft aangegeven dat de gebeurtenissen van de afgelopen jaren een grote wissel op haar en [minderjarige] hebben getrokken. In december 2018 heeft de moeder het contact tussen [minderjarige] en de grootmoeder stopgezet. De rechtbank zag ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking van 18 december 2019 geen mogelijkheden voor het opleggen van een omgangsregeling. Het hof heeft vervolgens gepoogd contactherstel tussen [minderjarige] en de grootmoeder tot stand te brengen door ter zitting op 11 november 2020, met tussenkomst van de raad, een viertal contactmomenten af te spreken en daarnaast hulpverlening in te laten zetten. Dit heeft niet tot blijvend resultaat geleid, waarna het hof bij de beschikking van 18 mei 2021 een beperkte regeling heeft vastgesteld en de raad onderzoek heeft laten doen naar de beleving van [minderjarige] . Hierna is de weerstand van [minderjarige] tegen omgang met de grootmoeder toegenomen en de regeling is slechts een paar keer uitgevoerd. Ook het opleggen van dwangsommen in de beschikking van dit hof van 26 augustus 2022 heeft niet tot blijvend contactherstel voor [minderjarige] geleid, en [minderjarige] weerstand is verder toegenomen. Ter zitting op 3 maart 2022 hebben de moeder en de grootmoeder opnieuw de intentie uitgesproken dat zij in [minderjarige] belang willen trachten de onderlinge verhoudingen te verbeteren; deze keer door inzet van een netwerkberaad. Ook dat is door onderlinge misverstanden niet van de grond gekomen. In de aanloop naar en ter zitting in hoger beroep van 29 september 2022 is gebleken dat de moeder en de grootmoeder elkaar nog altijd verwijten maken en dat het niet mogelijk is om hierin op korte termijn verandering te brengen. Voor deelname aan het door de raad onderzochte netwerkberaad of de eigen kracht conferentie, is minimaal vereist dat de deelnemers de oprechte intentie hebben om tegenstellingen te overbruggen. Dit is niet haalbaar gebleken. Ondanks alle pogingen daartoe zijn partijen vooralsnog niet bij machte om het voor [minderjarige] mogelijk te maken onbelast contact te hebben met de grootmoeder. Uit de brief van 24 februari 2022 die [minderjarige] naar het hof heeft gestuurd (de informele rechtsingang) blijkt dat [minderjarige] geen contact wil met de grootmoeder en blijkt verder dat hij wil dat de opgelegde, inmiddels geschorste, omgangsregeling wordt stopgezet.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling met de grootmoeder nu niet in het belang is van [minderjarige] . Bij [minderjarige] en de moeder bestaat hiervoor op dit moment geen draagkracht en geen draagvlak. [minderjarige] is een kwetsbaar kind door het overlijden van zijn vader, maar ook door persoonlijke (gedrags)problematiek. Het onder deze omstandigheden opleggen van een omgangsregeling lijkt inmiddels een averechts effect te hebben op een eventuele toenadering van [minderjarige] tot de grootmoeder. Dit betekent dat het hof de bij beschikking van 18 mei 2021 bepaalde (geschorste) regeling niet handhaaft en de verzoeken van de grootmoeder tot het vaststellen van een omgangsregeling (na te komen op straffe van een dwangsom) zal afwijzen. Nu het hof geen omgangsregeling zal vaststellen, behoeft het verzoek van [minderjarige] geen nadere bespreking meer en acht het hof het ook niet noodzakelijk hem hieromtrent nog nader te horen. Wel zal het hof [minderjarige] per brief informeren over deze beschikking. In deze brief zal het hof ook vermelden dat de grootmoeder ter zitting in hoger beroep van 29 september 2022 benadrukt heeft dat [minderjarige] altijd contact met haar en zijn andere familieleden van vaders zijde, te weten opa [opa] en zijn ooms [oom 1] en [oom 2] , kan opnemen als hij daaraan behoefte heeft en dat de deur altijd voor hem open zal blijven staan.


Ga terug