Geen hechting pleeggezin, geen vertrouwen

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

elet op de situatie van [de minderjarige 1] in het pleeggezin, waarbij geen sprake is van hechting aan pleegouders, wederzijds vertrouwen of een positieve ontwikkeling, ziet de kinderrechter zich dan ook voor de vraag gesteld of het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] op dit moment noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding.

5.12.

Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is besproken is de kinderrechter van oordeel dat door de GI onvoldoende is onderbouwd dat het (langdurig) verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] op dit moment noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding.

5.13.

De kinderrechter overweegt daartoe allereerst dat ter zitting door zowel de moeder als door de GI is bevestigd dat de moeder in de afgelopen periode positieve stappen heeft gezet. Zij heeft haar MBO-diploma behaald, haar PMT afgerond en heeft de beschikking over een nieuwe huurwoning. Daarnaast heeft de moeder op de zitting nader toegelicht dat zij zich, door haar therapie bij Fier weerbaarder en sterker voelt richting de vader en dat de relatie tussen haar en de vader definitief is verbroken. Zij heeft slechts contact met de vader om hem te informeren over de ontwikkeling van de kinderen. Tevens heeft de moeder naar het oordeel van de kinderrechter in haar houding laten zien dat zij het belang van de kinderen vooropstelt door de plaatsing van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in het huidige pleeggezin te accepteren om hun goede ontwikkeling niet te doorbreken. De kinderrechter vindt dat een compliment waard.

5.14.

Voorts overweegt de kinderrechter dat de GI, in haar verzoekschrift en bijbehorende stukken, ter onderbouwing van het verzoek heeft verwezen naar de onrust en onveiligheid in het verleden in de thuissituatie en het patroon dat de moeder eerder heeft laten zien. Verder heeft de GI in haar pleitnotitie gesteld dat de kinderen al lange tijd in het pleeggezin wonen en dat het daar goed gaat.

5.15.

Gelet op het voorgaande is, naar het oordeel van de kinderrechter, echter onvoldoende gebleken of en zo ja in hoeverre de GI de positieve ontwikkelingen die de moeder de afgelopen periode heeft laten zien, bij haar verzoek heeft meegewogen. Dit terwijl de kinderrechter in voorgaande beschikkingen duidelijk heeft overwogen dat de optie van thuisplaatsing niet is uitgesloten, maar dat het aan de moeder is om aan de slag te gaan, waarbij de nadruk ligt op het werken aan haar weerbaarheid tegen de negatieve invloed van de vader op haar leven en dat van de kinderen. Gelet op de positieve ontwikkelingen bij de moeder is het de kinderrechter dan ook niet duidelijk waarom de moeder niet in staat zou zijn om de zorg en opvoeding van [de minderjarige 1] te dragen.

5.16.

De kinderrechter begrijpt dat de thuisplaatsing van [de minderjarige 1] een ingrijpende beslissing is, die niet geheel zonder risico is, temeer nu de moeder weliswaar stappen heeft gezet, maar nog niet daadwerkelijk is gebleken dat zij het eerder getoonde patroon van het niet voldoende weerbaar kunnen zijn richting de vader heeft doorbroken. Ter zitting is naar voren gebracht dat de vader, in ieder geval, nog anderhalf jaar gedetineerd zal zijn. Gelet op de aanvaarbare termijn waarbinnen een kind in onzekerheid kan zitten over de plek waar het zal opgroeien, zonder onuitwisbare schade op te lopen in zijn of haar ontwikkeling, is de kinderrechter van oordeel dat deze lange periode niet kan worden afgewacht. De huidige stabiele situatie bij de moeder, waar er tevens geen twijfels zijn geuit over haar opvoedingsvaardigheden (in ieder geval zonder de invloed van de vader), maakt dat de kinderrechter op dit moment geen reden ziet om de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] langer te laten voortduren. Daarbij overweegt de kinderrechter bovendien dat de moeder haar volledige aandacht kan richten op de zorg voor [de minderjarige 1] , nu [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] in het pleeggezin blijven wonen. Het eventuele risico dat de moeder terugvalt in oude patronen, weegt gelet op het voorgaande niet op tegen het belang van [de minderjarige 1] om bij een van haar ouders op te kunnen groeien.

5.17.

Om ervoor te zorgen dat er bij de moeder thuis eventuele begeleiding en hulp kan worden ingezet en er zorgvuldig en gefaseerd toegewerkt kan worden naar de thuisplaatsing van [de minderjarige 1] , zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] met drie maanden verlengen. Het verzoek zal voor het overige worden afgewezen.


Ga terug