De rechter ziet geen reden voor uithuisplaatsing: GI onderbouwt niet

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>

Ten aanzien van de noodzaak tot een machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de rechtbank als volgt. Zij ziet zorgen in de thuis- en persoonlijke situatie van de moeder. In de afgelopen jaren is er enige instabiliteit geweest in de woonplek van de moeder. Inmiddels verblijft de moeder echter, daargelaten een korte onderbreking in de zomerperiode van 2022, alweer geruime tijd bij haar huidige partner en zijn er geen recente meldingen van huiselijk geweld tussen hen. Hoewel de woonsituatie van de moeder een zorg is, oordeelt de rechtbank deze omstandigheid als een onvoldoende grondslag voor de noodzaak voor een machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank ziet tevens een zorg in de emotionele instabiliteit van de moeder. De moeder stelt dat zij hiervoor hulpverlening ontvangt via Mozaïek. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de GI hiervan op de hoogte is, maar dat er onvoldoende zicht is of deze hulpverlening toereikend is. Zoals de Raad heeft aangegeven, had het op de weg van de GI gelegen om vanuit de ondertoezichtstelling daar meer inzicht over te verkrijgen. Voor de door de GI gestelde voorwaarde tot opname van de moeder bij de GGz ziet de rechtbank vooralsnog geen redenen, aangezien niet bekend is dat een psychische stoornis bij de moeder is vastgesteld. Ondanks dat de emotionele instabiliteit bij de moeder een zorg is, vindt de rechtbank dit vooralsnog ook onvoldoende grondslag voor de noodzaak voor een machtiging tot uithuisplaatsing.

De rechtbank neemt daarbij tevens in overweging dat de moeder mede de dagelijkse zorg over de twee minderjarige kinderen van haar partner op zich neemt op het moment dat zij om de week een week bij hen verblijven. De GI stelt dat er geen zicht is op deze kinderen, omdat ze niet onder toezicht zijn gesteld. Als echter van een moeder wordt gesteld dat zij niet in staat is de dagelijkse verzorging en opvoeding te dragen over haar eigen kind, dan zou dat reden moeten zijn voor de GI om inzicht te krijgen in de thuissituatie bij de moeder waarin zij wel mede de dagelijkse verzorging en opvoeding draagt voor andermans kinderen. Dat de moeder in voldoende mate mede de zorg over de kinderen van haar partner kan dragen, is door de GI onvoldoende weersproken. De rechtbank neemt daarbij tevens in overweging dat [minderjarige] zich naar omstandigheden goed en leeftijdsconform ontwikkelt en alleen een reguliere opvoedbehoefte heeft.

De Raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van de GI onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank sluit zich hierbij aan. ...

Gezien het voormelde ziet de rechtbank, gelet op de door de GI gegeven onderbouwing van het verzoek (althans het gebrek daaraan), op dit moment geen acute onveiligheid in de thuissituatie bij de moeder op basis waarvan [minderjarige] niet thuis zou kunnen wonen. Als de rechtbank dan ook naar het belang van [minderjarige] kijkt en een langdurige onzekere uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, waarbij vooralsnog weinig contact is met de moeder, afzet tegen een thuisplaatsing bij de moeder in een situatie waar wel zorgen zijn maar nog wel toezicht is van hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling, acht de rechtbank de noodzaak voor een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder onvoldoende aanwezig.

De rechtbank zal het verzoek van de GI dan ook afwijzen.


Ga terug