Correspondentie met de Raad voor de Kinderbescherming n.a.v. een brief van 23 augustus 2010.


Onderstaande brieven gaan van heden naar verleden: 23 augustus 2010 dus onderaan.

Aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
mevrouw M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, en
de Algemeen Directeur van de Raad voor de Kinderbescherming,
mevrouw M.L. van Kleef

Betreft: Richtlijnen externe deskundigen (voorheen Normen 2000 bijlage 3, externe
deskundigen)

Haarlem, 29 april 2011

Zeer geachte mevrouw Veldhuijzen van Zanten, zeer geachte mevrouw Van Kleef,

Ter bescherming van cliënten van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) en de stichtingen die een Bureau Jeugdzorg in stand houden (verder: BJZ’s) is destijds bijlage 3 aan de Normen 2000 toegevoegd.
Naderhand is deze bijlage afgesplitst als ‘richtlijnen externe deskundigen’ en de geldigheid daarvan door de Minister voor Jeugd en Gezin verlengd tot 31 december 2010, te lezen op kinderbescherming.nl/hoe_werkt_de_raad/kwaliteitskader.

Wij hebben over de gewenste verlenging na 31 december 2010 contact gehad met de Raad en bericht gekregen dat de Staatssecretaris (wij nemen aan: mevrouw Veldhuijzen van Zanten-Hyllner) in een brief van 28 december 2010 aan de Algemeen Directeur (wij nemen aan: mevrouw Van Kleef) de periode opnieuw verlengd heeft naar 31 december 2012.

Nochtans is deze informatie op bovenstaande site op dit moment nog steeds niet bijgewerkt.
Hoewel wij het terecht vinden dat de Raad op zijn site melding maakt van deze richtlijnen, die hem zijn opgelegd door de overheid, zouden wij graag zien dat deze informatie breder bekend wordt gemaakt. Zo vragen wij ons af of ook het Ministerie als het regelgevende orgaan deze niet zou dienen te publiceren.

Verder vragen wij ons af of de richtlijnen nog wel gelden voor BJZ’s. Dat was destijds wel het geval en dit staat ook in het document zelf vermeld: “De richtlijnen zijn in beginsel gericht op de raad voor de kinderbescherming en de stichtingen die zijn belast met de uitoefening van voogdij en gezinsvoogdij (na de inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg: de stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt) en niet op rechterlijke instanties of het OM als opdrachtgevers aan een deskundige of een onderzoeksbureau.”

Nu vragen wij ons af hoe de bekendheid van BJZ’s en hun cliënten met deze voorschriften geregeld is. Tenslotte wordt op de site van de Raad informatie voor cliënten van de Raad gegeven en niet voor bedoelde cliënten c.q. stichtingen.
Op dit moment is alleen op een site van de Raad (gedateerde) informatie te vinden die niet voor de gehele doelgroep van de richtlijnen bedoeld is. Wij achten de kans dan ook groot dat het bestaan van de richtlijnen onvoldoende bekend is.

Al met al geven wij u beleefd in overweging om de informatie over de geldigheid van deze richtlijnen beter te verspreiden om dit risico tegen te gaan.

Hoogachtend,

(T.P. Barendse-Cornelissen, secretaris)

Onderschreven door Vaderkenniscentrum



Aan de Raad voor de Kinderbescherming, Landelijk Bureau
t.a.v. mr G. Cardol en mr G. Verweij
Postbus 19202
3501 DE Utrecht

Uw kenmerk LB11/075/GV

Haarlem, 29 april 2011

Geachte heer Cardol, geachte heer Verweij,

Naar aanleiding van uw brief van 19 april heeft stichting KOG de bijgesloten brief (onderschreven door Vaderkenniscentrum) gestuurd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Algemeen Directeur van de Raad voor de Kinderbescherming. Wij danken u voor uw snelle reactie!

Met vriendelijke groet,

(T.P. Barendse-Cornelissen, secretaris)


Antwoord van het Landelijk Bureau van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 19 april 2011
 

Aan de Raad voor de Kinderbescherming, Landelijk Bureau
t.a.v. mr G. Cardol en mr G. Verweij
Postbus 19202
3501 DE Utrecht

Uw kenmerk LB11/033/GC

Haarlem, 11 april 2011

Geachte heer Cardol, geachte heer Verweij,

Dank voor uw brief van 4 april. Het was een geruststellend schrijven!

Maar wij lezen in www.kinderbescherming.nl/hoewerktderaad/kwaliteitskader :
Externe deskundigen
De Raad voor de Kinderbescherming kan, als dat nodig is, externe deskundigen inschakelen bij een raadsonderzoek. Daarvoor gelden de richtlijnen in het document hieronder. De minister voor Jeugd en Gezin heeft de geldigheid van de richtlijnen verlengd tot 31 december 2010.

Het zou mooi zijn als u ons liet weten dat de geldigheid van de richtlijnen verder is verlengd.

Met vriendelijke groet,

(Truus Barendse-Cornelissen, secretaris)


Antwoord van het Landelijk Bureau van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 april 2011



Aan de Raad voor de Kinderbescherming, Landelijk Bureau
t.a.v. mr G. Cardol en mr G. Verweij
Postbus 19202
3501 DE Utrecht

Uw kenmerk LB11/033/GC

Haarlem, 4 maart 2011

Geachte heer Cardol, geachte heer Verweij,

Dank voor uw brief van 15 februari. Wij hebben nu het gevoel dat wij het spoor bijster zijn. Hopelijk hebben wij op de volgende drie punten ongelijk:
- de “oude” raadsmethode wordt niet meer gevolgd, maar er is nog geen nieuwe
- als iemand verzoekt een gesprek met een raadsmedewerker te mogen opnemen, is de
beslissing aan die medewerker; dit in tegenstelling tot de brief van 22 februari 2006 van
de Landelijke Directie van de Raad aan KOG (LD2006/24/gd)
- er zijn geen voorschriften m.b.t. onderzoeken door externe deskundigen (dit laatste punt
niet n.a.v. de brief d.d. 15 februari).

Wilt u ons laten weten hoe e.e.a. wel in elkaar steekt?

Met vriendelijke groet,

(Drs T.P. Barendse-Cornelissen, secretaris) 



Antwoord van het Landelijk Bureau van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 15 februari 2011



Aan de Raad voor de Kinderbescherming, Landelijk Bureau
t.a.v. mr G. Cardol en mr G. Verweij
Postbus 19202
3501 DE Utrecht

Haarlem, 24 januari 2011

Geachte heer Cardol, geachte heer Verweij,

Dank voor uw snelle en uitgebreide reactie op het verslag van het gesprek dat u hebt gevoerd met Alice Jansen en mij namens stichting KOG op 13 december.

U schrijft dat de Wegwijzer Onderzoeksmodel Raad voor de Kinderbescherming vervangen is door “de (nieuwe) raadsmethode”. Mag KOG een exemplaar daarvan ontvangen?

Ik ga hieronder in op uw reactie op ons verslag.

U levert geen commentaar op agendapunt 2, 3e en 5e sterretje.
De Raad voor de Kinderbescherming is het dus zonder meer eens met
”rapporten van bureaus jeugdzorg / AMK’s moeten wel degelijk getoetst worden. Wat daarin staat mag niet zonder meer beschouwd worden als een objectieve weergave van de feiten.” en
“een kopie van het dossier moet zonder meer en zonder vertraging verstrekt worden; vragen als “waar hebt u het eigenlijk voor nodig” zijn ongepast; men moet rustig kunnen bekijken waar men kopie van wil ontvangen.”

agendapunt 2 1e sterretje: u schrijft “in uw formulering zit de suggestie, dat voorheen medewerkers in de interne opleiding hebben geleerd toe te schrijven naar de conclusie. Dit is echter nooit zo geweest.”
Als u had gelezen wat ik u heb gestuurd zou u weten dat naar de conclusie toeschrijven letterlijk stond in het opleidingsmateriaal: “De Raadsonderzoeker moet het rapport toeschrijven naar deze Raadsvisie. Alle zijpaden, andere overwegingen, losse einden en mogelijke alternatieve verklaringen worden in het rapport vermeden.”
Het is verheugend dat u naar een conclusie toeschrijven net zo verwerpelijk vindt als wij!

Mijn bezwaren tegen de folders betroffen niet alleen ongelijke terminologie.
Ik heb ook geschreven
dat in alle folders de mededeling ontbreekt dat het gesprek met de raadsonderzoeker voor eigen gebruik opgenomen kan worden, en
dat de folder ‘Als je ouders uit elkaar gaan’ achterloopt op de wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding.
Wilt u KOG laten weten wanneer op deze twee punten de folders aangepast zullen zijn?

Wij zullen op onze website de brieven van KOG van 23 augustus en 14 september aan de Algemeen Directeur van de RvdK en van 8 oktober aan het Bestuur van de Vereniging voor Familie- en Jeugdrecht, ons verslag van het gesprek op 13 december en uw reactie daarop, alsmede deze brief, achter elkaar plaatsen, evenals de brief van de Raad aan de voorzitter van de parlementaire werkgroep toekomstverkenning jeugdzorg van 26 april 2010.

Met vriendelijke groet,

(Truus Barendse-Cornelissen, secretaris)



Antwoord van het Landelijk Bureau van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 20 januari 2011


De door de Raad verzonden brief over het clientenbeleid gericht aan de voorzitter van de parlementaire werkgroep toekomstverkenning jeugdzorg van 26 april 2010



Aan de Raad voor de Kinderbescherming, Landelijk Bureau
t.a.v. mr G. Cardol en mr G. Verweij
Postbus 19202
3501 DE Utrecht

Haarlem, 23 december 2010

Geachte heer Cardol, geachte heer Verweij,

Behalve het gespreksverslag stuur ik u kopie van de pagina over rapportage uit de interne opleiding van de RvdK van december 1997 die ter sprake kwam. De Wegwijzer Onderzoeksmodel Raad voor de Kinderbescherming van 2002 geeft helaas in andere woorden dezelfde instructie.
Wilt u KOG laten weten of deze Wegwijzer vervangen is, en zo ja, waardoor?

Niet alleen partijdigheid en vooringenomenheid baren ons zorgen. (Zie ook het artikel ‘Staat de kinderarts in zijn recht als de instanties ziek zijn?’ onder het kopje ‘Bjz en Raad informeren selectief’ van kinderarts Henk van Dijk in ‘Het kind eerst’ nummer 2, 2010).
Wij vrezen ook dat niet veel raadsonderzoekers zich altijd bewust zijn van wat hun taalgebruik oproept.
(Zonder aanwijsbare reden bijt een jack russel een rottweiler, deze krijgt bloedende bijtwond maar reageert niet. Zet de raadsonderzoeker in zijn rapport “Jack russel valt andere hond aan” of “Rottweiler gewond na gevecht met andere hond”?)
Hopelijk besteedt de interne opleiding nu veel aandacht aan taalgebruik.

In de gang heb ik folders gepakt, enkele zaken zijn mij opgevallen:
* in alle folders ontbreekt de mededeling dat het gesprek met de raadsonderzoeker voor eigen gebruik opgenomen kan worden.
* in de folder ‘Als het mis dreigt te gaan met je opvoeding’ staat “Je ouders ontvangen het rapport en de raadsonderzoeker bespreekt het rapport ook met jou.”,
in ‘Als opvoeden een probleem is’ staat “Als uw kind zestien jaar of ouder is, neemt de raadsonderzoeker ook met hem het rapport door.”
en in ‘Als je ouders uit elkaar gaan’ staat “Als je 12 jaar of ouder bent en de raadsonderzoeker heeft met jou gepraat, dan bespreekt hij het rapport ook met jou.”
* ‘Als je ouders uit elkaar gaan’ is gedrukt in september 2008, en spreekt dan ook nog van “afspraken maken bij wie je gaat wonen en hoe vaak je je vader of moeder ziet. Deze afspraken noem je een omgangsregeling. …Als dit niet lukt, beslist de rechter uiteindelijk bij wie je gaat wonen en hoe de omgang met je ouders wordt geregeld.” Het is jammer dat deze folder nog gebruikt wordt. Hopelijk maakt de RvdK gauw een folder die aangepast is aan de wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding van 1 maart 2009.

Met vriendelijke groet,


Aan de Raad voor de Kinderbescherming, Landelijk Bureau
t.a.v. mr G. Cardol en mr G. Verweij
Postbus 19202
3501 DE Utrecht

Haarlem, 23 december 2010

Geachte heer Cardol, geachte heer Verweij,

Bijgaand treft u ons verslag van het gesprek op 13 december. Als u met de tekst kunt instemmen, plaatsen wij deze op de website www.stichtingkog.info achter de brieven die aanleiding waren tot het gesprek.

Wij wensen u een heel goed 2011.

Met vriendelijke groet,

(Drs T.P. Barendse-Cornelissen, secretaris)

Zeer kort verslag van het gesprek van de Raad voor de Kinderbescherming en stichting Kinderen-Ouders-Grootouders op 13 december 2010.
Namens de RvdK zijn aanwezig de heren G. Verweij (beleidsmedewerker) en G. Cardol (juridisch adviseur), namens KOG Alice Jansen (voorzitter) en Truus Barendse (secretaris).

Aanleiding tot dit gesprek zijn de brieven van KOG van 23 augustus en 14 september aan de Algemeen Directeur van de RvdK en de brief van KOG van 8 oktober aan het Bestuur van de Vereniging voor Familie- en Jeugdrecht. De heer Cardol bekleedt een functie in RvdK en FJR.

Agendapunt 1 (verslag aan KOG van de studiedag FJR):
op deze studiedag is herhaaldelijk gewezen op het belang van de eigen kracht van gezinnen en hun netwerk. Eigen Kracht! In het aprilnummer van FJR zal een verslag verschijnen.

Agendapunt 2 (verstoorde relatie RvdK / ouders):
* In de interne opleiding leren medewerkers niet langer in hun rapportages toe te schrijven naar de conclusie. De methodiek rapportage leert objectief feiten te melden. Herhaaldelijk falen kan tot ontslag leiden.
* “Wij doen natuurlijk niet aan waarheidsvinding” ligt ook achter ons. Een raadsonderzoeker moet wel degelijk proberen de feiten op tafel te krijgen, al zal hij niet zo uitgebreid kunnen onderzoeken als de politie dat kan, door bijvoorbeeld buurtbewoners te bevragen.
* rapporten van bureaus jeugdzorg / AMK’s moeten wel degelijk getoetst worden. Wat daarin staat mag niet zonder meer beschouwd worden als een objectieve weergave van feiten.
* partijdigheid bij een raadsonderzoeker, zoals in de brieven van KOG aan de Algemeen Directeur beschreven, is uit den boze.
* een kopie van het dossier moet zonder meer en zonder vertraging verstrekt worden; vragen als “waar hebt u het eigenlijk voor nodig” zijn ongepast; men moet rustig kunnen bekijken waar men kopie van wil ontvangen.
* commentaar op een rapport behoort altijd tegelijk met het rapport aan de rechter te worden gestuurd.

Agendapunt 3:
1,3% minder onderzoeken is inderdaad statistisch niet relevant genoeg om te juichen.
De opdracht van de rechter dient volledig en onveranderd uitgevoerd te worden door de RvdK

Overigens is de RvdK zich er wel van bewust dat in de praktijk zaken soms anders gedaan worden dan zou behoren.

Agendapunt 4:
De RvdK heeft geen standpunt over openbaarheid van klachtbehandeling. KOG is sterk voor.

Agendapunt 5:
De RvdK heeft geen standpunt over openbaarheid van rechtszittingen. KOG is sterk voor, alleen al omdat openbaarheid gratis kwaliteitscontrole is.
(de raad is onderdeel van het ministerie: dus past geen eigen standpunt.)

De RvdK zegt dat in het laatste tevredenheidsonderzoek (2009) de raad gemiddeld 6,8 krijgt. Alice Jansen wijst erop, dat een uitkomst sterk bepaald wordt door de vragen.

KOG ontvangt kopie van de brief d.d. 26 april 2010 van de RvdK aan de voorzitter van de parlementaire werkgroep toekomstverkenningen jeugdzorg.

De heren Cardol en Verweij zeggen dat de RvdK zeker bereid is mee te werken aan een activiteit voor ouders en hulpverleners, als KOG die zou organiseren bijvoorbeeld samen met LOGA of De Knoop.


Agenda-voorstel voor de ontmoeting tussen de Raad voor de Kinderbescherming en stichting KOG op het hoofdkantoor van de RvdK op maandag 13 december om 11.00 uur (datum en tijd nog te bevestigen door RvdK)

1) Verslag aan KOG van de studiedag FJR.
2) Verstoorde relatie RvdK/ouders: Er heerst bij een grote groep ouders wantrouwen t.o.v. de RvdK en Bjz. Veel ouders denken: "Als je je kinderen kwijt wilt, moet je daar hulp vragen."
Dat is natuurlijk maar in een aantal van de gevallen waar.
KOG krijgt veel hulp- en adviesvragen van ouders die problemen hebben met de werkwijze van de Raad, en in principe zou KOG graag een positieve rol spelen, maar KOG heeft zelf ook vragen over de werkwijze van de Raad:
+ op welke manier leren medewerkers in de interne opleiding rapporteren?
+ doet de RvdK aan waarheidsvinding; zo ja, wat precies verstaat men daaronder?
+ rapporten van bureaus jeugdzorg / AMK's worden niet altijd getoetst, de conclusies worden "feiten"
+ partijdigheid is een veelgehoorde klacht: als ouders uit elkaar zijn voor / tegen een van beiden, en verder t.o.v. bjz's / AMK's tegenover oudrs
+ een kopie van het dossier is soms moeilijk te krijgen, en is vaak niet compleet
+ er is maar een heel beperkt correctierecht
Ervaart de Raad het wantrouwen van ouders ook als een probleem? en het zorgmijden?
3) De vragen in de twee brieven van KOG die aanleiding waren tot dit gesprek.
4) Is de RvdK voor openbaarheid van klachtbehandeling?
5) Heeft de RvdK een opinie over openbaarheid van rechtszittingen?

Van de zijde van KOG zal het gesprek worden gevoerd door de voorzitter, Alice Jansen, en de secretaris, Truus Barendse.



Aan de Raad voor de Kinderbescherming
Postbus 19202
3501 DE Utrecht
t.a.v. de weledelgestrenge vrouwe mr I. Galama, juridisch adviseur

Haarlem, 18 oktober 2010

Geachte Mevrouw,

Uw brief van 8 oktober hebben wij in goede orde ontvangen. U stelt een gesprek voor op dinsdag 26 oktober in de morgen. Geen bestuurslid van stichting KOG kan echter deze ochtend vrijmaken. Ik zal u na 1 november telefonisch proberen te bereiken om een andere afspraak te maken.

Met vriendelijke groet,


Aan het Bestuur van de Vereniging voor Familie- en Jeugdrecht
p/a Ministerie van Justitie, Kamer H 524
Postbus 20301
2500 EH Den Haag

Betreft: Studiedag op 18 november 2010

Haarlem, 8 oktober 2010

Zeer geacht Bestuur,

Uw uitnodiging voor de studiedag op 18 november heb ik in goede orde ontvangen.
Ik kan deze onmogelijk bijwonen.
Ik ben helaas niet uitgenodigd als secretaris van een cliëntenorganisatie, maar als lid van uw vereniging. Het programma leert mij, dat geen enkele cliënt of cliëntenorganisatie het woord zal voeren. Het zegt: “De cliëntenorganisaties geven vanuit cliëntperspectief aan …”, maar kennelijk is uw invulling van het begrip cliëntenorganisaties er een die niet gangbaar is onder cliënten(organisaties).

Ik betreur dit, omdat u hier een kans mist om kinderrechters, raad voor de kinderbescherming, bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders te laten horen wat ouders belangrijk vinden.
Hun werk heeft immers niet heel veel gemeen heeft met andere werkgebieden:

“De mening van moeder” in een raadsrapport geeft een andere mening weer dan de mening van die moeder. Dat is volgens de raad in orde, omdat het het rapport van de medewerker is.
Een kinderrechter geeft een beschikking waarin contact van een kind met zijn vader afhangt van “afronding” (?) van een communicatietraining voor de ouders.
Zelfgebreide ontzeggingsgrond: niet afronden van een training?
Een directeur van een zorgaanbieder schrijft aan een klachtencommissie dat de instelling nagaat of ”binnen de beroepsstandaard en opvattingen daarover en de beschikbare middelen, zoals caseload en gemiddelde kwaliteit van personeel, zorgvuldig is gehandeld.”

Wie uitgelachen wil worden moet dergelijke zaken vertellen aan mensen die nooit te maken hebben gehad met kinderrechters en -bescherming.
Klaagt u omdat uw auto niet rijdt na onze reparatie? Er is toch zorgvuldig gehandeld, gezien de drukte en de gemiddelde kwaliteit van ons personeel.


Bij deze brief sluit ik mijn dit jaar verschenen boek in:
De jungle van de jeugdzorg. Een overlevingspakket voor ouders.


Ik verzoek u deze brief voor te lezen aan het begin van de studiedag.

Met vriendelijke groet,

(Drs T.P. Barendse-Cornelissen, secretaris)



Aan de Landelijk Directeur van de Raad voor de Kinderbescherming
Postbus 19202
3501 DE Utrecht

Haarlem, 14 september 2010

Zeer geachte Mevrouw,

Uw antwoord d.d. 9 september op de brief van stichting Kinderen-Ouders-Grootouders d.d. 23 augustus hebben wij in goede orde ontvangen.

1. U schrijft: “In 2009 … 4672 gezag- en omgangsonderzoeken. In 2008 waren dat er
4916, dus een vermindering van 5% ten opzichte van 2008.” Volgens het bericht
van het CBS van 10 februari was het aantal echtscheidingen echter met 10%
gedaald.
Het bericht van het CBS van 8 september geeft nu het aantal scheidingen in uw
brief. Is 1,3% minder onderzoeken statistisch wel relevant genoeg voor de ondersteuning
van uw alleen op het aantal dalingen van onderzoeken gebaseerde stelling, en was uw
eerdere mededeling daarover niet prematuur gezien de toen bekende 10% daling van het
aantal scheidingen en daarmee de gestegen relatieve onderzoeksgraad?
2. Wij zijn verheugd over uw opmerking, dat de Raad altijd antwoord moet geven op
de vraag/vragen van de rechtbank. Een naam bij het voorbeeld in de brief van 23 augustus
mag ik u niet geven.
De rechter had het volgende geformuleerd: (moeder verzocht einde omgang, vader
uitbreiding) “Met het oog op de bodemprocedure zal aan de Raad voor de Kinder-
bescherming worden verzocht een onderzoek in te stellen, te rapporteren en te adviseren
over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen.”
De Raad heeft vervolgens de volgende onderzoeksvraag opgesteld: “Is een wijziging van
de verdeling van de dagelijkse zorg, conform het verzoek van moeder, in het belang van de
minderjarigen?”
Ik herhaal dan ook:
De opdracht van de rechter is niet volledig en dus niet goed uitgevoerd.
Het onderzoek had overgedaan dienen te worden na ontdekking van deze fout.
De gemaakte fout wordt verdoezeld.
Onderschrijft u dit? Zo ja, dan vernemen wij graag wat u zult ondernemen om herhaling te voorkomen. Zo niet, dan vernemen wij graag uw visie op dit soort situaties.

Hoogachtend, met vriendelijke groet,

(Drs T.P. Barendse-Cornelissen, secretaris) In kopie aan het Ministerie van Justitie



Antwoord van het Landelijk Bureau van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 9 september 2010



Aan de Landelijk Directeur van de Raad voor de Kinderbescherming
Postbus 19202
3501 DE Utrecht

Haarlem, 23 augustus 2010

Zeer geachte Mevrouw,

Graag legt stichting Kinderen-Ouders-Grootouders u vragen voor inzake twee recente kwesties waar de Raad voor de Kinderbescherming bij betrokken was.

1. In het Nederlands Dagblad van 11 augustus 2010 lazen wij dat de Raad meent
dat het ouderschapsplan bij scheiding werkt. De Raad baseert zich daarbij volgens
deze krant op het gedaalde aantal onderzoeken van de Raad bij echtscheidingen.
Het aantal scheidingen is echter sterker gedaald dan het aantal onderzoeken.
Uw mening wordt dus niet gedragen door de feiten.
Graag vernemen wij uw commentaar dan wel nadere toelichting op uw mening.

2. Van tijd tot tijd bereiken ons berichten dat de Raad de door de rechter
geformuleerde opdracht op eigen wijze interpreteert en herformuleert.
Een recent voorbeeld is:
a. De moeder wenst einde van de omgang en dient een verzoekschrift in.
b. De vader wenst wijziging van de hoofdverblijfplaats in zijn verweerschrift.
c. De rechter gelast onderzoek door de Raad gezien beide verzoeken.
d. De Raad formuleert een onderzoeksopdracht die neerkomt op onderzoek van de
omgangsmogelijkheden, conform het verzoek van moeder.
e. In het laatste stadium van het onderzoek wordt vader betrokken en blijkt hem de
eenzijdige opdrachtsformulering.
f. In een nader gesprek krijgt hij de toelichting dat de Raad werkt aan de hand van
standaard onderzoeksvragen en altijd eerst de thuissituatie van het kind beziet
voordat de andere ouder wordt betrokken; de onderzoeksuitkomsten zouden
niet anders zijn geweest.
Deze gang van zaken vinden wij verwerpelijk:
De opdracht van de rechter is niet volledig en dus niet goed uitgevoerd.
Het onderzoek had overgedaan dienen te worden na ontdekking van deze fout.
De gemaakte fout wordt verdoezeld.

Onderschrijft u dit? Zo ja, dan vernemen wij graag wat u zult ondernemen om herhaling te voorkomen. Zo niet, dan vernemen wij graag uw visie op dit soort situaties.

Hoogachtend, met vriendelijke groet,

(Drs T.P. Barendse-Cornelissen, secretaris)

In kopie aan het Ministerie van Justitie