Beide ouders verliezen gezag om hun voortdurende onenigheden

Jurisprudentie i.v.m. gezag, omgang en informatie na scheiding >>

Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat zij achter het verzoek van de raad staat. Het kan volgens haar niet meer anders. [minderjarige] heeft nog steeds niet de noodzakelijke hulp gekregen. Het wordt tijd dat [minderjarige] echt centraal komt te staan. Zij is verder van mening dat het niet de taak van de (gezins)voogd is om een zorg- en contactregeling vast te stellen. Moeder ziet liever dat de rechtbank deze vastlegt.

De GI heeft naar voren gebracht dat zij achter het advies van de raad staat. De GI is van mening dat er in de feitelijke situatie qua hoofdverblijf en omgang geen wijziging hoeft te komen. Veel schakelen is niet goed voor een kind dat in de knel zit.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien

a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of

b. de ouder het gezag misbruikt.

De rechtbank onderschrijft de conclusie van de raad dat beide ouders misbruik maken van hun gezagspositie door continue, nu al jarenlang, de strijd met elkaar aan te gaan over grote en kleinere beslissingen ten aanzien van [minderjarige] . Zij diskwalificeren elkaar, kijken onvoldoende naar hun eigen aandeel en hebben nagelaten noodzakelijke hulpverlening in te schakelen en/of betrekken deze in de strijd. Het gevolg hiervan is dat [minderjarige] nog steeds niet de hulp krijgt die zij volgens Keinder nodig heeft en dat de juridische procedures blijven voortduren.

Naar het oordeel van de rechtbank moeten beide ouders het gezag kwijtraken. Beide ouders hebben weliswaar afzonderlijk van elkaar [minderjarige] veel te bieden, maar door hun slechte onderlinge relatie is de vrees dat bij eenoudergezag de andere ouder steeds meer uit beeld zal raken reëel. Dat is niet in het belang van [minderjarige] .

De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub b BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.

Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over haar te benoemen.

De raad heeft verzocht om de GI te benoemen als voogd over de minderjarige [minderjarige] en de GI heeft zich bereid verklaard de voogdij over de minderjarige [minderjarige] te aanvaarden. De rechtbank zal de GI als voogd over de minderjarige [minderjarige] zal benoemen.

De beslissing


De rechtbank:

beëindigt het ouderlijk gezag van [vader] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en van [moeder] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;

benoemt tot voogd over genoemde minderjarige stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging ‘s-Hertogenbosch;

gelast de ouders rekening en verantwoording af te leggen aan de voogd met betrekking tot het vermogen van [minderjarige] ;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 1 september 2016.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:


Ga terug