Beeindiging gezag? Dat zullen we nog wel eens zien

Jurisprudentie i.v.m. uithuisplaatsing >>
5.5

Het hof overweegt als volgt. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat in dit geval te spoedig is overgegaan tot de beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarigen en dat deze maatregel op dit moment een te vergaande maatregel is. Vanaf het moment dat de minderjarigen voorlopig onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst tot aan het moment dat er om een gezagsbeëindiging is verzocht, zijn er slechts drie maanden verstreken. Het hof heeft onvoldoende zicht op de vraag of in dit geval, mede gelet op de leeftijd van de minderjarigen en het feit dat de minderjarigen tot aan februari 2019 altijd bij de moeder hebben verbleven, de aanvaardbare termijn daadwerkelijk is verstreken. Hoewel vaststaat dat er in het verleden meerdere meldingen zijn gedaan over huiselijk geweld, maar ook drank- en drugsgebruik van de moeder, heeft dit voorheen niet geleid tot het opleggen van een beschermingsmaatregel. De moeder heeft niet eerder in de situatie verkeerd dat de minderjarigen onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst. Uit de verklaring van de psycholoog, maar ook uit de verklaringen van de jeugdbeschermer ter zitting, blijkt dat de moeder groei vertoont in positieve zin. Zij vertoont doorzettingsvermogen, betrokkenheid bij de minderjarigen en komt haar afspraken na. Het hof is van oordeel dat, nu de moeder deze groei vertoont en het gaat om een voor haar geheel nieuwe situatie, gekeken dient te worden of de situatie voor de moeder nog verder verbeterd kan worden. Het hof acht een periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aangewezen om te bezien of het perspectief van terugkeer van de minderjarigen naar huis gerealiseerd kan worden. Hetgeen de raad met de gecertificeerde instelling naar voren heeft gebracht, is onvoldoende om op dit moment al de conclusie te trekken dat er sprake is van het verstrijken van de aanvaardbare termijn en dat terugkeer van de minderjarigen naar huis in het geheel niet meer tot de mogelijkheden behoort. Het hof wijst het inleidende primaire verzoek van de raad dan ook alsnog af.

5.6

Gezien de afwijzing van het verzoek tot gezagsbeëindiging komt het hof nu toe aan de beoordeling van het inleidende subsidiaire verzoek van de raad tot een ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode van één jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een gezinsgerichte accommodatie voor de duur van de ondertoezichtstelling. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in het kader van de afwijzing van het verzoek tot gezagsbeëindiging en dan met name het oordeel van het hof dat het thans de vraag is of terugkeer van de minderjarigen naar huis tot de mogelijkheden behoort, zal het hof dit verzoek toewijzen en wel voor een kortere periode dan verzocht. Het hof is van oordeel dat gelet op hetgeen uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen is voldaan is aan de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en dat het voorts in het belang van de minderjarigen is dat er op kortere termijn duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief. Gelet op dit laatste zal het hof het verzoek voor zes maanden toewijzen en voor het overige afwijzen.


Ga terug