GI stap voor stap getoetst bij schriftelijke aanwijzing

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>

Op grond van het bepaalde in artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet en indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.

Op grond van het bepaalde in artikel 1:263 lid 3 BW kan de GI de kinderrechter verzoeken de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.

5.2.

Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting kan de schriftelijke aanwijzing naar het oordeel van de kinderrechter worden bekrachtigd. Daartoe overweegt de kinderrechter meer concreet als volgt.

5.3.

De GI is alleen bevoegd een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:263 BW te geven als:

a. a) het gaat om de uitvoering van de taak van de GI;

b) het de verzorging en opvoeding van de minderjarige betreft;

c) de gezaghebbende ouder(s) of de minderjarige niet instemmen met de uitvoering van het plan van aanpak of daaraan niet of onvoldoende medewerking verlenen; of

d) dit noodzakelijk is om concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.

Gelet op het belang van het kind en gelet op het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, is de kinderrechter van oordeel dat de vraag of aan de voorwaarden voor het ingrijpen door de GI in het gezinsleven is voldaan, door de rechter ‘vol’ dient te worden getoetst. Naar het oordeel van de kinderrechter is aan voormelde voorwaarden a) tot en met d) voldaan. Het gaat om de uitvoering van de taak van de GI en de schriftelijke aanwijzing heeft betrekking op de opvoeding en verzorging van [minderjarige] in relatie tot haar ernstig bedreigde ontwikkeling. De ouders werken niet mee aan de uitvoering van het Plan van Aanpak. Uit de stukken volgt dat de moeder heeft aangegeven dat [minderjarige] nu meer naar school gaat, maar dit is niet door de moeder toegelicht. Uit de stukken en de ter zitting door de GI gegeven toelichting volgt dat [minderjarige] al vanaf aanvang schooljaar 2020/2021 niet of nauwelijks naar school is gegaan en zij haar (online)schoolwerk niet heeft gemaakt/ingeleverd, waarbij door de school is bevestigd dat bij de school niets is ingeleverd. [minderjarige] wordt herhaaldelijk ziek gemeld, maar zowel de schoolarts, de leerplichtambtenaar en de GI krijgen geen contact en bij huisbezoeken wordt niet opengedaan. Vanaf de start van de ondertoezichtstelling, die nu al ongeveer drie jaar loopt, is er dus eigenlijk niets veranderd. De zorgen die er destijds waren zijn nog steeds aanwezig, en wellicht nog wel sterker aanwezig, omdat er al die tijd, behoudens een tijdelijke verbetering qua schoolbezoek, niets is gebeurd. De schriftelijke aanwijzing is derhalve noodzakelijk om concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen.

5.4.

Uit het voorgaande volgt dat de GI bevoegd is tot het geven van een schriftelijke aanwijzing. Thans dient te worden beoordeeld of de GI de bevoegdheid tot het geven van een schriftelijke aanwijzing op een juiste manier heeft aangewend. Naar het oordeel van de kinderrechter is dat ten aanzien van de ouders het geval, waartoe nog zij verwezen naar hetgeen hierna wordt overwogen.

5.4.1.

Zowel de ouders als [minderjarige] hebben de schriftelijke aanwijzing niet opgevolgd. Daarom verzoekt de GI naar de kinderrechter begrijpt bekrachtiging ten aanzien van beiden. De brief van 26 januari 2021 is niet aan [minderjarige] , maar aan de vader en de moeder gericht. Wel is de brief volgens de GI aan [minderjarige] uitgereikt althans aan haar verzonden. Nu de brief niet aan [minderjarige] is gericht en de GI ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat de schriftelijke aanwijzing zich richt tot de ouders, begrijpt de kinderrechter dat de schriftelijke aanwijzing niet bedoeld is zich ook tot [minderjarige] te richten.

5.4.2.

Een schriftelijke aanwijzing is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De kinderrechter toetst of de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig en onder afweging van alle betrokken belangen tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd. Bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven komt de GI een zekere beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de kinderrechter, gegeven de taak van de GI, beoordeelt of in de gegeven omstandigheden voldoende grond bestaat om een schriftelijke aanwijzing te geven. Ook beoordeelt de kinderrechter of het in het belang van een minderjarige is om de aanwijzing te bekrachtigen. Bij die beoordeling gaat de kinderrechter uit van de feiten en omstandigheden zoals die op dit moment zijn.

5.4.3.

De kinderrechter is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing voldoet aan de eisen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De GI heeft onweersproken aangegeven dat op 13 januari 2021 een vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing aan de ouders is gestuurd en de GI heeft genoegzaam aangetoond dat de ouders onvoldoende medewerking hebben verleend aan de uitvoering van het plan van aanpak en dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is om de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen.

Voor wat betreft het eerste deel van de schriftelijke aanwijzing, te weten ‘[minderjarige] gaat naar school/maakt schoolwerk online en is niet ongeoorloofd afwezig is’, heeft de GI (ter zitting) toegelicht dat [minderjarige] al vanaf de aanvang van het schoolhaar 2020/2021 niet of nauwelijks naar school is gegaan en zij ook haar (online)schoolwerk niet heeft gemaakt, waarbij door de school is bevestigd dat bij de school niets is ingeleverd. [minderjarige] wordt herhaaldelijk ziek gemeld of blijft ziekgemeld, maar zowel de schoolarts, de leerplichtambtenaar en de GI krijgen geen contact en bij huisbezoeken wordt niet opengedaan. Dit deel van de schriftelijke aanwijzing houdt in dat de ouders ervoor dienen te zorgen dat [minderjarige] naar school gaat en niet ongeoorloofd afwezig is en dat de ouders erop toe dienen te zien dat [minderjarige] haar huiswerk (online) maakt.

Voor wat betreft het tweede deel van de schriftelijke aanwijzing, te weten ‘[minderjarige] /ouders onderhouden contact met school/leerplichtambtenaar/schoolarts’, heeft de GI (ter zitting) toegelicht dat de ouders niet bereikbaar zijn voor school, de leerplichtambtenaar en de schoolarts en dat dit deel van de aanwijzing er in ieder geval op ziet dat als de school, de leerplichtambtenaar of de schoolarts initiatief neemt en een afspraak met (een van) de ouders wil maken, de ouders daaraan dienen mee te werken en vervolgens ook aan die afspraak dienen deel te nemen.

Voor wat betreft het derde deel van de schriftelijke aanwijzing, te weten ‘’ Daarbij staan ouders en [minderjarige] open voor hulpverlening en annuleren ze de afspraken niet structureel’,

heeft de GI (ter zitting) -kort gezegd- het volgende toegelicht. De ouders werken niet mee aan hulpverlening en afspraken worden voortdurend afgezegd of verplaatst, waardoor de hulpverlening niet tot stand komt. Er is gepoogd met de ouders in contact te komen vanuit KIZ. Er heeft in de zomerperiode een kennismakingsgesprek met KIZ plaatsgevonden, waarna een vervolgafspraak is gemaakt die vervolgens steeds is verplaatst en geannuleerd, waardoor het sindsdien niet meer tot een vervolgafspraak is gekomen. Het ‘open staan voor’ dient te worden gelezen als ‘meewerken aan’. Het dient de ouders duidelijk te zijn dat deze aanwijzing ziet op hulpverlening van KIZ. Dit laatste deel van de aanwijzing gebiedt de ouders derhalve mee te werken aan opvoedingsondersteuning in de thuissituatie door KIZ en afspraken in dat verband niet structureel te annuleren.

Ofschoon met name het laatste deel van de schriftelijke aanwijzing naar het oordeel van de kinderrechter scherper en duidelijker had kunnen worden geformuleerd, is de schriftelijke aanwijzing naar het oordeel van de kinderrechter in de gegeven omstandigheden, waaronder de nadere toelichting en motivering van de schriftelijke aanwijzing, voldoende duidelijk en concreet.

Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing voor wat betreft de inhoud en motivering voldoet aan de eisen van de wet.

De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige] dat daadwerkelijk uitvoering wordt gegeven aan de schriftelijke aanwijzing.


Ga terug