Blokkaderecht van pleegouders

Blokkaderecht

Op 14 juni 2011 heeft de Tweede Kamer wetsvoorstel 32 015 aangenomen, waardoor de informatievoorziening aan pleegouders wettelijk is vastgelegd, hulpverleningsplannen pas vastgesteld worden na overleg met de pleegouders, en pleegouders blokkaderecht krijgen. Bjz heeft voor elke verandering in de verblijfplaats van een ots-kind dat minstens een jaar bij pleegouders woont, eerst toestemming van de kinderrechter nodig. Het wetsvoorstel is op 4 december 2012 door de Eerste Kamer aangenomen, en inmiddels in het Staatsblad gepubliceerd. Sinds 1 juli 2013 hebben alle pleegouders met een pleegcontract blokkaderecht.
Een pleegkind dat langer dan een jaar bij zijn pleegouders woont, mag niet door het bureau jeugdzorg uit het pleeggezin worden weggehaald zonder toestemming van de pleegouders of vervangende toestemming van de kinderrechter. Verder moet het bureau jeugdzorg zowel over de uitvoering van de ondertoezichtstelling als over de uitoefening van de voogdij aan de raad voor de kinderbescherming verantwoording afleggen.

Zie ook de map Grootpleegouders.

Pleegouders die niet te maken hebben met een ots hebben op grond van artikel 1:253s BW blokkaderecht tegenover gezaghebbende ouders, op grond van artikel 1:336a blokkaderecht tegenover voogden. Met instemming van de ouders of de voogd moet de minderjarige ten minste een jaar verzorgd zijn in het gezin van de pleegouders. Alleen als de pleegouders het goed vinden, mag de minderjarige dan uit het pleeggezin worden weggehaald.
Men kan vervangende toestemming vragen aan de rechter.
Het verzoek van de ouders wordt alleen afgewezen door de rechter als gegronde vrees bestaat dat anders de belangen van de minderjarige zouden worden verwaarloosd.
Het verzoek van de voogd wordt alleen toegewezen in het belang van de minderjarige.

NOTA VAN TOELICHTING Op grond van dit koninklijk besluit treedt de Wet van 6 december 2012, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders (verbetering positie pleegouders), op een aantal artikelen en onderdelen daarvan na, op 1 juli 2013 in werking.
De artikelen die niet in werking treden zijn de artikelen I, onderdeel A, subonderdeel 1d, onderdeel B, onderdeel E, onderdeel X, II, onderdeel B, en de artikelen III, IV, V, VI, VII en XI.
Hiermee blijven de financiële onderdelen in het wetsvoorstel die betrekking hebben op de kinderbijslag en de ouderbijdrage buiten werking. Doel van deze financiële onderdelen was gelegen in het verkrijgen van dekking voor het verder verhogen van de pleegvergoeding voor pleegouders. Eind 2011 bleek echter dat de gegevensuitwisseling onvoldoende kon worden gerealiseerd, waardoor de voor de uitvoering van het financiële deel van het wetsvoorstel noodzakelijke afspraken met de Sociale verzekeringsbank moeilijk uitvoerbaar zijn (zie voor een nadere toelichting de Kamerstukken II, 32 529, nr. 162 en Kamerstukken I, 32 529, C en D).

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M.J. van Rijn

Bjz heeft het gezag en wil de minderjarige weghalen uit het pleeggezin. Dit gaat niet door:
Rechtbank "s-Gravenhage 25 mei 2011, nr. 387716 / FA RK 11-1336
Rechtbank "s-Hertogenbosch 7 april 2011, LJN BQ3589
Rechtbank Maastricht 3 november 2010, LJN BO3553, JPF 2011/40
Rechtbank Maastricht 29 september 2010, RFR 2010/146
maar
Rechtbank Alkmaar 22 augustus 2007, LJN BB5712
en tegenover ouders
Rechtbank Utrecht 4 februari 2011, LJN BP3027.