Verlenging OTS i.v.m. omgang vader: ja

Jurisprudentie i.v.m. ondertoezichtstelling >>

5.3

De raad heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het niet gaat om een ondertoezichtstelling die zich uitsluitend richt op omgang. Op het moment dat de ondertoezichtstelling werd verzocht was sprake van ouders die elkaar diskwalificeerden en wantrouwden. Tot vier weken vóór de mondelinge behandeling bij het hof was er geen contact tussen [kind] en de vader. Het door de moeder buiten beeld willen houden van de vader vormt een directe bedreiging voor [kind] , omdat [kind] daardoor spanningen ervaart. Dit is beschadigend voor een jong kind als [kind] . Daarnaast gaat de moeder met deze opstelling voorbij aan het feit dat de eerste twee levensjaren van een kind heel belangrijk zijn voor de hechting. Gelet op het voorgaande bestaan er ernstige zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind] .
Verder wilde de moeder in eerste instantie geen gesprek met de gezinsvoogden. De contacten liepen uitsluitend via haar advocaat. Er kwam pas een opening nadat de GI een schriftelijke aanwijzing had gegeven met betrekking tot (het opstarten van) omgang tussen de vader en [kind] , die de kinderrechter vervolgens had bekrachtigd. De kinderrechter heeft in zijn beschikking aangegeven waaraan moest worden gewerkt èn dat de bezwaren van de moeder niet reëel zijn.

De raad vindt het positief dat er nu contact is tussen de vader en [kind] en dat er stappen worden gezet. Voorheen was dit niet mogelijk en trok de moeder zich telkens terug zolang niets werd afgedwongen. Alles bij elkaar maakt dat, ook los van de omgang, dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [kind] . De ondertoezichtstelling is er gekomen nadat er heel veel inspanningen hadden plaatsgevonden om tot een verbetering van de situatie voor [kind] te komen. De ouders hebben ruim onvoldoende hun verantwoordelijkheid genomen om te zorgen voor contact tussen [kind] en beide ouders en in het tonen van wederzijds respect naar elkaar. Een opvoedingsomgeving is meer dan het voeden en verzorgen van een kind. De directe verzorging van [kind] gaat goed, maar de onderlinge verhoudingen tussen de ouders en de eisen die zij over en weer aan elkaar stellen, zijn ook heel belangrijk. Het voortduren van de ondertoezichtstelling - met daarbij sturing en lichte dwang - is noodzakelijk voor het voortduren van het contact tussen [kind] en de vader.

5.4

De GI stelt dat er grote zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind] op de langere termijn. Doordat de vader geen constante rol speelt in het leven van [kind] , kan er geen gezonde hechting tussen de vader en [kind] tot stand worden gebracht, hetgeen schadelijk is voor haar ontwikkeling. De moeder werkte niet mee aan omgang tussen de vader en [kind] . De zorgen van de moeder over alcohol en/of drugsgebruik van de vader zijn gebaseerd op het verleden. Er zijn geen signalen dat hiervan thans nog sprake is.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI nog verklaard dat samenwerking met de moeder niet mogelijk was en dat eerst nadat de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing van de GI had bekrachtigd, er enkele malen omgang tussen de vader en [kind] heeft plaatsgevonden. De moeder heeft hierbij goed haar best gedaan om [kind] goedkeuring te geven voor de omgang met de vader en de vader sloot goed aan bij wat [kind] op dat moment nodig had. De GI heeft aangegeven dat het voor [kind] het beste zou zijn als er meerdere malen per week contactmomenten zouden zijn tussen de vader en [kind] . Met de ouders zijn inmiddels afspraken gemaakt en in onderling overleg zijn er nu wekelijkse contactmomenten afgesproken. De omgang heeft op het kantoor van de GI plaatsgevonden en verliep heel goed. Er wordt naar uitbreiding van het contact toegewerkt. Er is geen reden om de contacten met de vader blijvend op kantoor te laten plaatsvinden.
Het is belangrijk dat de ouders gaan samenwerken met ondersteuning van een gezinsvoogd.

5.5

De vader stelt dat de moeder geen omgang wil tussen de vader en [kind] en dat zij hem uit het leven van [kind] wil bannen. De vader wil er echter alles aan doen wat nodig is om het contact en de omgang met [kind] te herstellen. De vader voert aan dat het ontbreken van continuïteit in het contact tussen [kind] en beide ouders ook gevolgen heeft voor [kind] . De zorgen omtrent [kind] zijn veel meer omvattend dan het herstellen van de omgang, aldus de vader. Daarnaast gaat de moeder volledig voorbij aan het belang van de hechting van [kind] aan de vader, hoewel bekend is dat de eerste levensjaren cruciaal zijn voor een goede hechting, voor een goede affectieve relatie met de ouders en voor de identiteitsvorming.

De vader stelt dat er al sinds de geboorte van [kind] op allerlei gebieden hulpverleningsinstanties betrokken zijn en zijn geweest bij de opvoeding van [kind] en bij pogingen om een omgangsregeling tot stand te brengen, maar dat de moeder daaraan telkens niet heeft willen meewerken. De vader heeft er daardoor geen vertrouwen in dat de moeder nu wel zal meewerken aan hulpverleningstrajecten in een vrijwillig kader. De vader heeft één omgangsmoment afgezegd, maar de moeder ook. Uiteindelijk is het de moeder geweest die alle medewerking heeft geweigerd.
Anders dan de moeder stelt, heeft de raad wel aandacht besteed aan het middelengebruik van de vader en daarover contact opgenomen met de huisarts. De vader heeft laten weten dat hij, als de moeder wenst dat hij helemaal niet drinkt in aanwezigheid van [kind] , daarmee akkoord gaat. De ondertoezichtstelling biedt de garantie dat ook daadwerkelijk naar de situatie bij de vader thuis wordt gekeken en dat de gezinsvoogd ook voorwaarden aan de situatie thuis kan stellen. De moeder wenst dat afspraken schriftelijk worden vastgelegd. Een ondertoezichtstelling komt aan deze wens tegemoet omdat een plan van aanpak zal moeten worden opgesteld, aldus de vader.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader nog verklaard dat hij [kind] in anderhalf jaar maar drie keer gezien heeft en dat die drie contacten hebben plaatsgevonden in de laatste vier weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling. De vader denkt dat de omgang zal stoppen als de ondertoezichtstelling nu eindigt. De ondertoezichtstelling is volgens hem de enige garantie dat een structurele omgangsregeling tot stand zal komen.

5.6

Het hof acht het aannemelijk dat [kind] bij het uitblijven van de verzochte ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daartoe overweegt het hof het volgende.

Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat alleen het tot stand brengen van omgang onvoldoende grond is om een ondertoezichtstelling uit te spreken. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:295) is echter niet uitgesloten dat oplegging van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn indien het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling, zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
In het onderhavige geval is gedurende twee jaren, dus vrijwel vanaf de geboorte van [kind] , getracht op vrijwillige basis omgang tot stand te brengen tussen de vader en [kind] . Eerst is dit geprobeerd vanuit Youké in het kader van "Ouderschap Blijft" en daarna vanuit Welzin. Vanuit Welzin is er op enig moment gestart met omgang en hebben drie omgangscontacten tussen de vader en [kind] plaatsgevonden. De moeder heeft dit traject, evenals het traject vanuit Youké, evenwel eenzijdig beëindigd.
Vast staat dat communicatie tussen partijen ontbreekt en dat de ouders elkaar diskwalificeren en wantrouwen. De moeder heeft zelfs gezegd dat ze pas onbegeleide omgang tussen [kind] en de vader kan toestaan als [kind] vier jaar oud is.

Het hof onderschrijft het standpunt van de raad dat de eerste twee levensjaren van een kind heel belangrijk zijn voor de hechting tussen een kind en de niet-verzorgende ouder en is voorts van oordeel dat een goede hechting tussen de niet-verzorgende ouder en [kind] van groot belang is voor haar evenwichtige sociaal-emotionele ontwikkeling. Het hof merkt in dit verband nog het volgende op. Pas nadat de GI een schriftelijke aanwijzing had gegeven, die de kinderrechter vervolgens heeft bekrachtigd, is opnieuw omgang tussen de vader en [kind] opgestart. Deze omgangsmomenten hebben slechts vier weken voor de mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Dit betekent dat - behalve drie contacten die via Welzin zijn gerealiseerd - gedurende twee jaren, in een belangrijke en voor de hechting cruciale levensfase van [kind] , er geen enkel contact is geweest tussen [kind] en de vader. De moeder lijkt de rol van de vader te willen marginaliseren, terwijl de vader aangeeft deel te willen uitmaken van het leven van [kind] en niet is gebleken van contra-indicaties tegen omgang met [kind] .

De moeder was tijdens de mondelinge behandeling ook erg gespannen en bezorgd. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat [kind] spanningen van deze spanningen en bezorgdheid ervaart. Het hof is van oordeel dat het gedurende lange tijd in de voor [kind] cruciale fase van hechting ontbreken van een omgangsregeling, zelfs van ieder contact tussen de vader en [kind] , de problemen bij het tot stand brengen van een omgangsregeling, het ontbreken van communicatie tussen de ouders, de diskwalificatie van de ouders over en weer en het bestaande wantrouwen tussen hen een ernstige bedreiging opleveren voor de ontwikkeling van [kind] . Andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben, gelet op hetgeen gedurende langere tijd in een vrijwillig kader reeds geprobeerd is, gefaald en zullen, naar op dit moment is te voorzien, ook falen.

Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder ter mondelinge behandeling, dat zij het niet eens is met de huidige omgang en het tempo waarin de omgang wordt uitgebreid. Het hof acht de GI voldoende in staat, met inachtneming van de belangen van [kind] , toe te werken naar een omgangsregeling die in haar belang is. Dat de GI hierbij wellicht stappen zal zetten die de moeder te voortvarend voorkomen en de vader niet voortvarend genoeg acht, is daarbij onvermijdelijk.


arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:295) door de Hoge Raad bevestigd op 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:766)


Ga terug