omgangsondertoezichtstelling

Voor het opleggen van een omgangsondertoezichtstelling geldt volgens de vaste rechtspraak van de Hoge Raad (Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295 en Hoge Raad, 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:766) dat het toepassen van de maatregel van een ondertoezichtstelling een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind betekent. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. Daarbij kan het opleggen van een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd zijn. Wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen, kan een ondertoezichtstelling een geƫigend middel zijn. In een dergelijk geval moeten aan de motivering van de toewijzing hoge eisen gesteld worden. De kinderrechter is van oordeel dat op dit moment het enkel tot uitvoer brengen of wijzigen van de omgangsregeling tussen de vader en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onvoldoende basis biedt voor het opleggen c.q. verlengen van een ondertoezichtstelling, zodat het verzoek tot verlenging zal worden afgewezen.